Anti-intellectualisme en pseudowetenschap gingen vooraf aan de opkomst van het nationaalsocialisme in Duitsland. Ook nu ligt het gezonde verstand onder vuur. Zal de geschiedenis zich herhalen?
Een blik op de geschiedenis leert dat de democratie afhankelijk is van het vertrouwen in haar instituten zoals politiek en media. Het geloof in de integriteit van de politiek neemt echter al jaren af. In deze (en andere) democratische instituten draait het om de speurtocht naar waarheid. Dus als het vertrouwen in een van deze instituten is aangetast, dan is er iets aan de hand met de waarheidsvinding – met alle gevolgen van dien. De vraag is echter of deze historische les vandaag de dag door onze politici is geleerd.
Het zijn vreemde tijden. Het wekt bijvoorbeeld nog amper verbazing wanneer de Amerikaanse president Donald Trump sinds 2016 op meer dan 10.000 flagrante leugens is betrapt. De president is een waar liegbeest – en komt er nog mee weg ook. Want geconfronteerd met deze feitelijkheden is zijn notoire reactie: “This is fake news!” – wat op zichzelf weer een leugen is. Maar wel een die als een wegwerpgebaar ingezet kan worden om zich van de kritiek te ontdoen.
Ondertussen ontkent de president het klimaatprobleem, wordt door hem bezuinigd op de wetenschappen, worden de media aangevallen, worden bevolkingsgroepen gestigmatiseerd en wordt er karaktermoord gepleegd op collega-politici die hem van enige kritiek voorzien en ga zo verder. Niet alleen in de Verenigde Staten. Het Trump-achtig onkruid verspreid zich als een ware plaag over het Westen.
Nationaalsocialistisch Duitsland
Deze aanval op het kritische denken en de speurtocht naar waarheid dwingt tot nadere analyse. Een die laat zien dat het verschijnsel Trump geen toeval is, maar het voorlopige eindresultaat is van een veel langduriger patroon. Wat we nu meemaken, blijkt slechts kinderspel te zijn bij wat in het verleden is gebeurd. De sabotage van het gezonde verstand vond bijvoorbeeld in nationaalsocialistisch Duitsland veel grondiger plaats. In het boek ‘A social history of the third reich’ (1971) van Richard Grunberger (1924-2005) wordt daar gedetailleerd verslag van gedaan. Het geldt als een klassieker in de sociale wetenschappen. Hier volgt daarvan een korte bewerking onder het mom van de waarschuwing van de Romeinse staatsman, filosoof en schrijver Marcus Tullius Cicero (106 – 46 vChr): ‘Wie de geschiedenis niet kent, is gedoemd voor eeuwig een kind te blijven.’
In het tijdperk na afloop van de Eerste Wereldoorlog werd Duitsland gekenmerkt door een politieke worsteling over de vraag of de toekomst het beste tegemoet kon worden getreden met een restoratie van de status quo of dat een progressiever model mogelijk was. Links geloofde dat niet alleen de politiek; ook de economie democratisch moest worden ingericht. Conservatieven die hunkerden naar een restoratie van feodale verhoudingen, zweerden bij een soort morele en economische belijdenis. Ze wilden hard bezuinigen om zogenaamd de excessen uit het systeem te krijgen (wat in de realiteit betekende dat de gewone man de rekening betaald zou krijgen ten bate van een kleine elite).
Deze worsteling duurde jaren en verliep verre van soepel. Wat daarbij meespeelde was dat er in de jaren na de eerste grote oorlog epidemieën waren uitgebroken, er internationale onrust heerste, de media zich op de vlakte hielden, autoritarisme nog in vele hoofden zat en politici elkaar de tent uitvochten door karaktermoord te plegen in plaats van op inhoud te argumenteren – de felle woordenstrijd leidde zelfs tot menig politieke moord, vooral gepleegd door rechtse fanatici. Slachtoffers van deze identiteitspolitiek waren onder andere de linkse politica Rosa Luxemburg, de katholiek Matthias Erzberger en de liberaal Walther Rathenau.
Algehele ontreddering Uiteindelijk trokken de conservatieven in deze worsteling aan het langste eind, en daarmee ook de belangen van investeerders en de industrie. Maar het beleid van marktvrijheid aan de ene kant en harde bezuinigingen aan de andere kant, werd enigszins ironisch onder een sociaal-democratische coalitie, ingezet onder leiding van kanselier Heinrich Brüning. Met goede bedoelingen werd het verkocht aan het publiek: de inflatie zou erdoor naar beneden gaan en de economische groei zou worden aangezwengeld. Maar het resultaat was toenemende werkloosheid, toenemende onzekerheid, een kleinere overheid, minder machtige vakbonden en lagere lonen.
Wat daarbij niet meehielp, was dat de internationale handel door de depressie was ingestort. Dat raakte vooral Duitsland extra hard (er waren immers sancties tegen het land ingesteld sinds de Eerste Wereldoorlog). Het gevolg was een instorting van de industriële productie met ruim 42 procent(!), zes miljoen werklozen (waarvan het grootste deel onverzekerd), en een toename van de inflatie waardoor het spaargeld van de meeste mensen verdampte. In deze situatie van algehele ontreddering verloren veel Duitsers het vertrouwen in hun democratische instituten, die immers niet in staat waren gebleken de gewone man te beschermen.
Wat sinds de twintiger jaren langzaam aan was ontstaan, kwam nu in een stroomversnelling. Het was een crisis die niet alleen materieel, maar volgens Grunberger ook spiritueel van aard was. Sinds de beroemde Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900) veertig jaar daarvoor al eens had vastgesteld dat ‘God’ in de moderne wereld was gestorven, stond nu de dood van het vooruitgangsgeloof op het spel. De wonderen van de Verlichting (techniek, rationaliteit en wetenschap) werden immers in het amorele Duitse universum van toen, lange tijd als een vervangend oriëntatiepunt gezien om het leven op af te stemmen. Het individueel verkrijgen van zoveel mogelijk luxe goederen gold als belangrijk inspiratiebron. De moeilijke economische situatie haalde dit materialistische en individualistische ideaal echter effectief onderuit.
Joods complot De demoralisatie en leegheid die overbleven, vertaalden zich volgens Grunberger in een algeheel gevoel te leven in een eindtijd. Onheilsprofetieën en samenzweringstheorieën (denk aan het ‘Joodse complot’) kwamen in toenemende mate in zwang. Zo werd bijvoorbeeld het pseudowetenschappelijke werk “Der Untergang des Abendlandes” van Oswald Spengler, over de veronderstelde teloorgang van het Westen, plots een bestseller van formaat en daarmee invloedrijk. Ook de media hadden daarin hun aandeel door commerciële belangen systematisch hoger te achten dan waarachtigheid. Rationaliteit en wetenschappelijkheid verloren geleidelijk hun aantrekkingskracht. De tijd was daardoor rijp geworden voor mythische verhalen (Odin-verering stak de kop op) gekoppeld aan een gecultiveerd wij-gevoel en het idee van een ‘verlosser’ die alle problemen zou oplossen.
Concreet betekende dit dat de leider van de nationaalsocialisten, Adolf Hitler, meer dan wie ook profiteerde van Heinrich Brünings onpopulaire bezuinigingspolitiek. En dat zag ook het amoreel opererende grootkapitaal, dat vanaf 1931 massaal de kant koos van Hitler (voornamelijk omdat men als de dood was voor het (achteraf niet-reële) ‘rode’ gevaar). Het bood Hitler in ieder geval de financiële mogelijkheid zich als anti-elitaire redder van de economische malaise op te werpen; door de problemen van het kapitalistische systeem te wijten aan de Joodse bevolkingsgroep, de zondebokken van die tijd (waardoor de echte elite de dans ontsprong). In November 1932 leidde dit tot een daverende verkiezingsoverwinning – een op de drie Duitsers stemde op de nazi’s die daarmee de grootste partij werden.
De aanval op het gezonde denken kreeg nu pas echt de wind in de rug. Wat zou volgen, waren boekverbrandingen; zuiveringen van docenten, academici en journalisten; kunstenaars die in de ban werden gedaan tot aan een beroemd fysicus als Professor Jordan die openlijk meende dat het Führerprincipe kon worden waargenomen in het gedrag van moleculaire deeltjes. Dat alles onder het nazistische adagium: “We denken met ons bloed!” – en we weten inmiddels welke vlucht dat toen heeft genomen.
De kernoorzaak van dit algehele verval van het gezonde verstand schuilt volgens Grunberger in het onvermogen van de middenklassen om politieke en economische macht te verwerven – daarmee bleef het leven van grote groepen mensen uiterst onzeker en radeloos. De leugens die nodig waren om het feodale establishment te handhaven, werden door de omstandigheden van kwaad tot erger.
Herhaling van de geschiedenis Dat ‘eens, maar nooit meer!’ – was dan ook de boodschap van een generatie die de oorlog bewust heeft meegemaakt. Maar vandaag de dag lijkt het wederom alsof de leugen niet zozeer regeert, maar juist floreert. Het is wat dat betreft veelzeggend dat het vertrouwen dat mensen in politici hebben nu bijzonder laag is. Volgens het Pew Research Center gelooft bijvoorbeeld minder dan 20 procent van de Amerikanen dat de federale overheid integer handelt. Terwijl in 1958 nog 75 procent van de bevolking in de oprechtheid van haar politici geloofde. Ook in Nederland is het vertrouwen in de politiek laag, zo concludeerde tenminste onlangs nog voormalig vicepremier Johan Remkes die daar in een commissie onderzoek naar deed.
Natuurlijk is het niet aannemelijk dat de geschiedenis zich letterlijk zal herhalen en ook moet worden gezegd dat veel zaken in deze (korte) analyse slechts globaal zijn uitgewerkt en bovendien dat het onderwerp vanuit meerdere perspectieven kan worden bekeken. Allemaal waar. Maar toch rijst, met de uitspraak van de Romeinse staatsman Cicero in gedachten, de twijfel of de hedendaagse bestuurders in het Westen zich deze lessen uit het verleden wel voldoende hebben eigen gemaakt.
Het anti-intellectualisme is namelijk terug van weggeweest – en dat is voor degene die behept is met een beetje historisch besef en een democratisch hart, zorgelijk. Wie met dit inzicht naar het gedrag van onze hedendaagse leiders kijkt, ziet dikwijls kinderen vermomd als volwassen.