De huidige generatie raakt meer en meer gedesillusioneerd met het Europees samenwerkingsproject
Volgens de jongste Eurobarometer is het vertrouwen in de EU sinds 2007 continue gedaald tot het vorig jaar een historisch dieptepunt bereikte. Terwijl de Eurozone zich uit de crisis probeert te bezuinigen, blijft de werkloosheid stijgen.
Vooral de werkloosheid onder jongeren is schrikbarend hoog. Deze ontwikkelingen zijn koren op de molen van de eurosceptische partijen die met pakkende oneliners op de EU af geven. Impopulaire maatregelen, zoals de miljardenbezuinigingen, worden gewijd aan een ‘dictaat van Brussel’ – waarbij voor het gemak vergeten wordt dat het de lidstaten zelf zijn die vrijwillig bevoegdheden aan de Europese Commissie hebben overgedragen.
Veel politici en commentatoren die het nut van de EU wél inzien, reageren op dit ‘euro bashing’ door het historisch of politiek belang van de Unie te onderstrepen. Helaas maken deze argumenten minder indruk op mijn generatie, de Generatie Y (geboren na 1980), dan op de oudere generaties.
Zonder overdrijven kan worden gesteld dat de Europese samenwerking heeft gezorgd voor vrede, veiligheid en welvaart in een werelddeel waar volkeren en landen elkaar het leven sinds eeuwen hebben zuurgemaakt. Dat leer je op school. In het RKK-programma ‘Eeuwigh gaat voor Oogenblick’ benadrukt de Europese Raadsvoorzitter Herman van Rompuy dit unieke feit, dat met de recente geboorte van zijn kleinzoon al drie generaties in zijn familie in vrede kunnen opgroeien. Ook dat is een abstracte waarheid die tijdens de geschiedenis- en maatschappijleerlessen wordt benadrukt.
Toch lijkt het welbekende adagium dat de EU bijdraagt aan vrede, veiligheid en welvaart zijn kracht en welvaart te verliezen met de generaties. Voor de twintigers van nu is dit immers een vanzelfsprekendheid. Dat is an sich een bewijs dat het Europese experiment al een groot succes is, maar in die luxe schuilt ook een probleem: hoe kunnen wij deze verworvenheden, en de rol van de Europese samenwerking erin, goed op waarde schatten, als wij het tegenovergestelde nooit hebben gekend? Wij hebben immers nooit de dreiging van de Koude Oorlog bewust meegemaakt, laat staan de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, of de economisch zware tijden van de naoorlogse dagen en de armoede van de jaren 30. Ook hebben wij nooit hoeven strijden voor sociaaleconomische rechten en zekerheden, zoals onze (groot-)ouders dat wel hebben moeten doen.
In het recent verschenen “Global Risks Report 2014” waarschuwt het World Economic Forum voor de toenemende teleurstelling onder de jeugd over transnationale en supranationale bestuursorganen zoals de EU en het IMF. Het rapport beschrijft dat de meeste jongeren niet meer automatisch naar de staat kijken als orgaan waarop je kunt terugvallen, maar vooral in de privésfeer zoeken naar oplossingen voor hun financiële problemen. De staat lijkt minder op de radar te verschijnen als de aangewezen actor om grote sociaal-economische vraagstukken aan te pakken. Deze perceptie is o.a. gevormd door de ogenschijnlijke onmogelijkheid van nationale overheden en internationale organen om de crisis te beteugelen.
Het beeld dat ‘wij’ van de EU hebben is dat van politieke leiders die met frisse tegenzin naar Brussel togen om met de grootste moeite een oplossing voor de eurocrisis te zoeken. Ondertussen betreden ieder semester opnieuw duizenden Europese studenten met goede opleidingen – en hoge schulden – een arbeidsmarkt die weinig banen en nog minder baanzekerheid biedt. Het is niet ongebruikelijk om eerst een reeks van (onbetaalde) stages aaneen te rijgen alvorens je ‘in the league’ komt voor tijdelijke betaalde functies. In Zuid-Europa wordt de term ‘Generation 700 euros’ gebruikt om dit fenomeen te beschrijven.
De EU is onbegrijpelijk, en dat nog niet eens zo zeer vanwege de wirwar aan instituten en commissies, maar vooral omdat het zich enerzijds bezighoudt met futiele zaken zoals de etikettering op flesjes olijfolie in restaurants, terwijl het zich anderzijds geen raad weet met zoiets fundamenteels en ingrijpends als de eurocrisis. Het feit dat de EU, en de monetaire unie in het bijzonder, het product zijn van de onbereidwilligheid van de lidstaten om ze genoeg institutionele ‘body’ te geven om met daadkracht op te kunnen treden in een crisis, maakt het verhaal alleen nog maar complexer. Doordat visies en belangen uiteen liepen, is het absolute minimale aan bevoegdheden overgedragen. Het is een recept voor ellende gebleken.
De enige uitweg is meer samenwerking, maar vooral ook betere samenwerking. Een economische crisis kan niet op een duurzame manier opgelost worden via politieke compromissen. De huidige crisis is te groot om door de lidstaten individueel opgelost te kunnen worden. Maar juist doordat de lidstaten te veel nationaal en te weinig Europees denken, blijft doormodderen in de marge het devies. Het logische gevolg daarvan is dat eurosceptische sentimenten sterker worden, maar zorgwekkender is dat op die manier de huidige generatie meer en meer gedesillusioneerd raakt met het Europees samenwerkingsproject.