Er zullen altijd mensen het niet eens zijn met een uitslag die niet voor honderd procent door iedereen onderschreven kan worden
De directeur van de stichting Onze Taal, Vibeke Roeper, uitte zich in een eerste reactie in een NOS-nieuwsbericht vol verbazing over het winnende woord van het jaar: plofklas. Het Nederlandse volk had kunnen kiezen uit een shortlist van tien genomineerde woorden die 2017 het meest kenmerkten. Met een ongekend hoog percentage van 66 procent werd het ‘relatief onbekende woord’ net voor de jaarwisseling gebombardeerd tot winnaar. Mevrouw Roeper was niet de enige die het winnende woord van tevoren blijkbaar als underdog zag. Ook presentatrice Margriet van der Linden was verbaasd en kwam tot de ongemakkelijke uitspraak dat we misschien wel ‘ MeToo- moe zijn’?
Vervolgens kopte ook Teletekst met ‘Verbazing over woord van het jaar’. In drie korte alinea’s werd vooral verwijtend gewezen op het feit dat ‘kennelijk vooral leraren op dit woord hebben gestemd’ en dat ‘de nummers twee (nepnieuws) en drie (genderneutraal) in de media toch veel vaker werden gebruikt dan plofklas’? Na al deze huilie-huiliereacties was het vervolgens aan míj om me te verbazen. En wel over het feit dat zoveel negativiteit kleeft aan de bekendmaking van een woord, waar onterecht niemand vanuit ging dat het zou kunnen winnen.
Het zoeken naar excuses en het moeten verdedigen van een democratisch gekozen woord, klopt naar mijn idee niet met de intentie van een dergelijke verkiezing of welk soort wedstrijd dan ook. Vooropgesteld: er zullen altijd mensen het niet eens zijn met een uitslag die niet voor honderd procent door iedereen onderschreven kan worden. Het is, rationeel gezien, dan ook géén feit dat ‘plofklas’ het populairste woord van het jaar is geworden. Zo’n 34 procent koos immers níet voor dit woord. En ook al is het een monsterzege, het blijft dus een subjectief gebeuren.
Door het etaleren van deze nationale verwondering omtrent het winnende woord, kroop Nederland tevens massaal in de comfortabele ‘ja maar…-houding’. Er zijn inmiddels boekjes vol geschreven over deze twee woordjes, die een uitspraak of een zin volledig tenietdoen. In het geval van de verkiezing van het woord van het jaar was hierbij dan ook de meest gehoorde zin: “…ja maar dan zullen wel alleen mensen uit het onderwijs hierop hebben gestemd.” Tja, hoort dat niet een beetje bij de vrijheid die democratisch mogen stemmen met zich meebrengt? En zegt dit wellicht niet iets over de betrokkenheid van onderwijsmensen en de noodzaak van het zoeken naar oplossingen rondom de situatie van het gewonnen woordje?
Deze reacties staan niet op zichzelf. De fatale ‘ja maar…-houding’ komt helaas ook geregeld tot uiting bij sportuitslagen. Lees de diverse nieuwsberichten erop na en je komt erachter dat Dafne Schippers in augustus op de WK atletiek de 200 meter mede won door de afwezigheid van twee andere favorieten. Schippers wil van een devaluatie van haar topprestaties echter niets weten. “Wie er niet is, telt niet mee”, redeneerde ze cool en geheel terecht onlangs in een interview in NRC Handelsblad. Het stemt me triest dat deze sportvrouw zich meermaals moet verdedigen omdat ze goud heeft gewonnen. Is dat niet een beetje de omgekeerde wereld?
Ik hoop dan ook van harte dat men in gaat zien dat ‘plofklas’ niet zomaar een woord is, dat door een zogenaamde ongelijke strijd het goud heeft gewonnen in een woordverkiezing. Liever nog zou ik, net als Tweede Kamerlid en bedenker van het woord, Paul van Meenen, zien dat het woord snel in de vergetelheid raakt. Net als die nare ‘ja maar…-houding’.