Waarom op de klimaattop niet over Defensie wordt gesproken
• 01-12-2015
• leestijd 4 minuten
De grote roze olifant in de kamer is de krijgsmacht; de grootste individuele verbruiker van olie
Het laatste onderhandelingsdocument voor de Klimaattop die nu in Parijs wordt gehouden telt 32.731 woorden. Een woord dat je er niet in terug vindt is militair. Dat is vreemd, want de Amerikaanse krijgsmacht alleen al is de grootste individuele verbruiker van olie is in de wereld en al decennialang de belangrijkste speler in het afdwingen van een mondiale olie-economie.
De geschiedenis van hoe krijgsmachten verdwenen uit de CO2-boekhouding gaat terug tot de Klimaattop in Kyoto in 1997. Onder druk van generaals en haviken op het gebied van buitenlands beleid, tegenstanders van elke potentiële restrictie van de Amerikaanse militaire macht, wist het Amerikaanse onderhandelingsteam krijgsmachten succesvol buiten de vereiste verminderingen in uitstoot van broeikasgassen houden. Hoewel de VS zelf het Kyoto Protocol niet eens ratificeerden, bleef die uitzondering bestaan voor alle andere staten die het ondertekenden.
Omdat het militaire brandstofverbruik ook niet meegenomen wordt in verplichte rapportages aan de VN, is het nog steeds moeilijk te berekenen wat de precieze verantwoordelijkheid van de krijgsmachten in de wereld is inzake uitstoot van broeikasgassen. Een rapport van het Amerikaanse Congres uit 2012 stelt dat het Ministerie van Defensie ongeveer 117 miljoen vaten olie verbruikte in 2011. Dat is ongeveer een derde van het totale olieverbruik in heel Nederland in datzelfde jaar.
Het verkrijgen en over de hele wereld transporteren van olie om brandstofvretende hummers, vliegtuigen en drones te voeden is steeds meer hoofdzaak geworden voor militaire strategen van de NAVO.
De verantwoordelijkheid van het militaire apparaat voor de klimaatcrisis gaat echter veel verder dan het eigen gebruik van fossiele brandstoffen. Zoals we zagen in Irak hebben krijgsmachten, wapenbedrijven en hun vele invloedrijke politieke supporters consequent vertrouwd (en vaak sterk aangedrongen) op gewapende interventies om olie en andere energievoorraden veilig te stellen. Het militaire apparaat is een van de centrale steunpilaren van de mondiale fossiele brandstoffeneconomie. Hedendaagse militaire inzet, of dat nu in het Midden-Oosten of de Pacific is, draait om het controleren van olierijke regio’s en het beschermen van de belangrijkste aanvoerroutes.
Militaire uitgaven stijgen navenant met het mede daardoor groeiende aantal conflicten in de wereld, tot het duizelingwekkende bedrag 1,8 triljoen dollar in 2014. Geld dat hard nodig is voor investeringen in duurzame energie en voor steun aan hen die het hardst getroffen worden door klimaatverandering. Op de Nederlandse Rijksbegroting voor 2016 is 8,2 miljard euro gereserveerd voor defensie, terwijl naar de posten klimaat, duurzaamheid en duurzame ontwikkeling samen slechts een fractie daarvan (ongeveer 720 miljoen euro) gaat.
Ironisch genoeg klinken juist uit het olieverslindende militaire apparaat ook luide stemmen voor actie op het gebied van klimaatverandering. De Britse admiraal buiten dienst Morisetti, begin deze maand een van de sprekers bij de Planetary Security-conferentie in Den Haag, staat model voor een groeiend koor van hoge (ex-)militairen die klimaatverandering zien als de grootste bedreiging voor veiligheid. Dit argument is snel overgenomen door politici die het steeds vaker hebben over gevolgen van klimaatverandering voor veiligheid.
Je zou dit als een welkome ontwikkeling kunnen zien, maar er zijn goede redenen om voorzichtig te zijn bondgenootschappen op dit vlak aan te gaan. Het onder de loep nemen van militaire strategieën inzake klimaatverandering toont aan de nadruk ligt op grensbeveiliging, het beschermen van handelsroutes voor bedrijven, het controleren van conflicten rond grondstoffen en gevolgen van extreem weer, en het onderdrukken van maatschappelijke onrust. Slachtoffers van klimaatverandering worden gezien als ‘bedreigingen’ die gecontroleerd of bestreden moeten worden. Er is geen enkele zelfkritische houding ten aanzien van de eigen rol van krijgsmachten in het zeker stellen van een door bedrijven gedomineerde fossiele brandstoffeneconomie, die nu juist de klimaatcrisis veroorzaakt heeft.
Sterker nog, veel spelers in het militair en security-industrieel complex zien klimaatverandering vooral als een winstmogelijkheid. De militaire en veiligheidsindustrie gedijt bij conflicten en onveiligheid en in die zin biedt klimaatverandering veel kansen op meer winst, naast de voortgaande ‘War on Terror’.
Vanuit Nederland werden in 2014 voor bijna 0,4 miljard euro wapens naar het Midden-Oosten en Noord-Afrika uitgevoerd. Het is daarmee een van de belangrijkste afzetgebieden van Nederlandse wapens, terwijl juist daar vele conflicten spelen die samenhangen met klimaatverandering en olievoorraden.
In de nasleep van de verschrikkelijke moordpartijen in Parijs nemen militaire antwoorden weer de centrale plaats in. Het lijkt erop dat het ontbreken van bewijs van enig succes van 14 jaren van bombarderen, dronemoorden en gewapende invasies geen enkele belemmering vormt op de weg van oorlog en geweld door te gaan. Willen we werkelijk dat militaire en security-inzet ons antwoord op klimaatverandering, die miljoenen mensen in de komende decennia zal raken, domineert? De Klimaattop in Parijs is een kans om de aandacht te vestigen op de militaire olifant in de kamer en te eisen dat actie tegen klimaatverandering geleid wordt door principes van mensenrechten en solidariteit in plaats van militarisme en bedrijfsbelangen.
Dit artikel is geschreven door Nick Buxton – Communicatiemanager Transnational Institute (TNI) en Mark Akkerman – Onderzoeker Stop Wapenhandel