'Net als vroeger kent Nederland weer een reactionaire, uiterst rechtse bohème. Waarom zouden we dat beestje niet gewoon bij de naam noemen?'
“Theo van Gogh was links. Dat is wat de meeste mensen vergeten”, zei zijn vriend Youri Albrecht donderdagavond tegen Jeroen Pauw. Hij maakte daarmee een voor hedendaags Nederland zeer typerende opmerking: met zo’n levensstijl en zo’n manier van doen kun je niet rechts zijn.
De wild levende bohémien Van Gogh was een hartstochtelijk volger van de op zijn wijze even excentrieke Pim Fortuyn, die hij op zijn website De gezonde roker consequent aanduidde als “de goddelijke kale”. Ook van hem mag je niet zeggen dat hij rechts was, laat staan extreemrechts. Dan demoniséér je. Deze houding geeft blijk van politieke onvolwassenheid.
Rechtse bohème Theo van Gogh en Pim Fortuyn waren allebei nonconformisten. Alsof nonconformisme niet gepaard kan gaan met een extreemrechtse levensbeschouwing. Alsof hasj, coke en pillen je automatisch verre houden van de krachten der reactie. Natuurlijk was Theo van Gogh niet links. Hij was gewoon het zoveelste specimen van een aan het eind van de twintigste eeuw vergeten categorie in de Europese intelligentsia: de uiterst rechtse bohème.
Wij zijn er in Nederland na de tweede wereldoorlog aan gewend geraakt dat eigengereide persoonlijkheden die de burgerlijke levenswijze met zijn aangeharkte tuintjes in de buitenwijk en in de geest afwezen, daarmee automatisch kozen voor de linkerzijde. In de eerste helft van de twintigste eeuw was dat wel anders.
Artistieke hartstocht Neem bijvoorbeeld de kunstenaar Erich Wichmann, die samen met anarchisten de bekende zwerver Hadjememaar in de gemeenteraad liet kiezen om zo de democratie belachelijk te maken. Zijn artistieke hartstocht en zucht naar het grootse leidde tot afkeer van praatcolleges als gemeenteraad en parlement, alsmede bewondering voor krachtige persoonlijkheden en doortastende leiders.
Wichmann bracht zijn opvattingen onder de aandacht met tal van provocaties die qua vorm maar nadrukkelijk niet qua inhoud een voorafschaduwing zijn van de happenings die Provo in de jaren zestig organiseerde. Hij was de meest opvallende van een hele reeks uiterst rechtse schilders, beeldhouwers en dichters die de ene na de andere aanval pleegden op de lamzakkerige gevestigde orde. Zulke kunstenaars waren ook in Frankrijk ruim voorhanden.
Onbesmette schrijvers Céline, misschien wel de grootste schrijver van de twintigste eeuw, nam nooit afstand van zijn uiterst rechtse overtuigingen. Wie de pamfletten, de krantenartikelen en de autobiografie ter hand neemt van Robert Brasillach, stelt vast dat hij te maken heeft met een zeer groot talent. Ook leert hij begrijpen dat De Gaulle na de bevrijding het over hem uitgesproken doodvonnis niet terzijde schoof ondanks verzoeken om genade door enkele gerenommeerde en volstrekt onbesmette schrijvers.
Céline, Brasillach en Wichmann zijn extreme voorbeelden van een mentaliteit die vóór de Tweede Wereldoorlog greep had op een stevig deel van de artistieke en de intellectuele kringen. Na de bevrijding verkeerde uiterst rechtse antiburgerlijkheid decennia lang in diskrediet, maar naarmate de herinnering aan de praktijken van de nazi’s en de fascisten begon te vervagen, stonden mensen het zichzelf toe om die weer in hun eigen denken toe te laten.
Theo van Gogh haatte de keurigheid van zijn Wassenaarse milieu en de taboes die onzichtbaar bleven onder het kleed van weldenkende tolerantie. Hij constateerde dat de macht in handen was van een zichzelf-feliciterende elite die uit angst en lafheid alleen middelmatigheid een kans gaf, terwijl iedereen die groots en meeslepend wilde leven en scheppen, zo veel mogelijk op een zijspoor werd geduwd. Omdat anders onaangename waarheden aan het licht kwamen waar de goegemeente liever de ogen voor sloot, omdat anders de geestelijke rust verloren ging en zou blijken dat de fundamenten van de eigen voortreffelijkheid ondermijnd waren.
Taboes doorbreken Theo van Gogh ging dan ook los. Hij had schijt aan de normen en waarden van Wassenaar. Hij verwierp alle matiging: in de drank, in de drugs, in het denken. Socialisme staat in deze visie gelijk met platmakerij, de multiculturele samenleving met wegkijken of negeren van wat je angst inboezemt. Rechtse maatschappijkritiek is veel aantrekkelijker voor wie het genie ruim baan wil geven. Als het om taboes doorbreken ging, veroorloofde van Gogh zich graag een antisemitische opmerking.
Later richtte hij zijn pijlen op de islam, die hij een bedreiging achtte voor de vrijheid in het algemeen en zijn eigen ongeremde levensstijl in het bijzonder. Geen wonder dat hij meteen een grote verwantschap voelde met Pim Fortuyn, die ook ongeremdheid, excentriciteit en zeer rechtse maatschappijopvattingen tot één aansprekend geheel wist te combineren. Hier was het genie, hier was de leider die Theo van Gogh wilde volgen. Erich Wichmann zou er jaloers op zijn geweest. Ze maakten school.
Bürgerschreck Tegenwoordig is antiburgerlijk rechts een belangrijke kracht zoals GeenStijl en Powned elke dag laten zien. Net als vroeger kent Nederland weer een reactionaire, uiterst rechtse bohème. Waarom zouden we dat beestje niet gewoon bij de naam noemen? Het is geen verdienste om een rechtse Bürgerschreck te zijn maar een schande is het evenmin.
Het is een constatering, geen demonisering. Het doet ook niets af aan het martelaarschap, dat Theo van Gogh en Pim Fortuyn werd opgedrongen door niets ontziende fanatici en dat hen heeft gemaakt tot helden van het ongeremde woord.