Het is moeilijk voorstelbaar dat zoveel aankomende studenten bereid zijn zich tot op het bot te laten vernederen om toe te treden tot een studentensociëteit.
Houd me ten goede, ik begrijp jongeren volledig. Hun levensgevoel kent geen geheimen voor mij. Maar het is wel de jeugd van meer dan een halve eeuw geleden toen ik aankwam op de Universiteit van Amsterdam. Het staat me bij dat ik voor het eerst over het Damrak liep langs glazen vitrines van Het Vrije Volk, de splinternieuwe C&A met schuin aan de overkant de Bijenkorf en boekhandel Allert de Lange. Ik passeerde inloopzaken vol tijdschriften en kranten uit heel Europa. Aan de trams hingen brievenbusjes van het gemeentegiro. Stap één voor ik me ging inschrijven aan de universiteit was het in orde maken van een rekening bij deze gemeentegiro. Anders kon je als student eigenlijk niet functioneren.
Aan mijn voeten lag Amsterdam. Ik had enkele jaren eerder in de Volkskrant gelezen dat Nederland slechts twee echte steden kende, te weten Maastricht en Amsterdam. Het leven in de provincie was voorbij. Ik stapte een metropool binnen, weldra ook mijn metropool.
Geen haar op mijn hoofd die er over dacht me terug te trekken in een of ander studentengetto zoals het Amsterdams Studentencorps of welke “gezelligheidsvereniging” dan ook. Waarom zou ik me op een bovenverdieping aan de Raamracht opsluiten met stinkende ballenlijven. Er was één vereniging die misschien door mijn beugel kon: de Olofspoort, maar toen ik na lange twijfel eindelijk de knoop door wilde hakken, ging die definitief te gronde. Ik ontdek nu dat er een site van oud-leden bestaat vol overlijdensberichten.
“Gaan de haartjes eraf?” vroegen sommige mensen mij toen duidelijk werd dat ik naar de universiteit ging. Ik lachte smalend. Ik was niet van plan mij als inleiding tot een zelfstandig leven te laten vernederen tot op het bot, mij in te laten perken door wat ze op het studentencorps mores beliefden te noemen.
De corpora waren trouwens uit de mode. Zij gingen door een dal zo diep, dat er zelfs concessies werden gedaan. Het verplicht kaalscheren van de groenen werd afgeschaft. De ballen spraken nu zelfs van “kennismakingstijd”. En ook nog “op voet van gelijkheid”. Dat klonk onschuldig maar niemand was het Dachautje spelen vergeten waarmee het Amsterdams Studenten Corps zich enkele jaren daarvoor in opspraak had gebracht.
Later bloeiden de corpora weer op. Ze waren inmiddels allemaal gefuseerd met hun pendanten voor vrouwelijke studenten. Ook stelden zij hun poorten open voor HBO-ers. De liberaliseringen van de groentijd werden ongemerkt teruggedraaid en zo kwam sindsdien het ene corps na het andere met allerlei excessen in de media.
Ik ben een ouwe lul geworden. Ik begrijp mijn eigen jeugd nog wel maar die van tegenwoordig niet. Het is moeilijk voorstelbaar dat zoveel aankomende studenten bereid zijn zich tot op het bot te laten vernederen om toe te mogen treden tot een studentensociëteit. Dat zij het risico willen lopen op lichamelijke mishandelingen en seksuele marteling en vervolgens er de muiltjes over houden, die ze anders zo graag opentrekken. Nooit hoor je eens dat feuten de koppen bij elkaar steken en een dispuutshuis overvallen waar een hunner zwaar is mishandeld. Dat ze de deur in trappen, de bewoners een pak rammel geven en vervolgens al hun laptops in een volle badkuip onderdompelen. Een beetje in het klein wat Israël met je doet, als je het met raketten bestookt.
Jongens van stavast met karakter doen zulke dingen. Zo niet aspirant-leden van een studentencorps. Ze hopen over een jaar of wat zelf dader te mogen zijn. En vrinden te maken voor het leven. En misschien wel zo’n minister te worden die blijmoedig bezuinigt op kunst, cultuur en bijstandsgerechtigden. Met dat vooruitzicht houden ze het vol. Ze ondergaan de slagen en de seksuele vernederingen terwijl hun hart vol verwachting klopt.
Voor het overige ben ik van mening dat het toeslagenschandaal niet uit de publieke aandacht mag verdwijnen en de affaire rond het Groninger aardgas evenmin.