Hoe een spraakmakende moord een kermisattractie werd
Gevraagd naar een coördinaat tijdens een puzzelrit antwoordde een dames-equipe:“De kom van Bieghel, De kop van wiegel..of een zwembad”. De dames hadden de vraag verkeerd begrepen dan wel poëtisch beantwoord, in elk geval; die kop van Bieghel bestaat écht, de rest was een taalgrapje. Een wat ludieke aanvang van een artikeltje over een veel ernstiger zaak aangaande de ‘beruchtste kop’ van Nederland, in de hoop dat u de glimlach zult kunnen bewaren terwijl u volgende gruwelen tot u neemt.
Hoe het hoofd van Hendrik Jacobus Jut, in de volksmond ‘De kop van Jut’ uiteindelijk in een pot in ‘Het kabinet van Camper’ terecht kwam is een bizarre aangelegenheid. Hoe dat hoofd vervolgens verloren ging is een historische vergissing van een nog tragischer omvang.
In 1872 pleegden Jut en zijn vrouw in Den Haag een zeer brute moord op de zeer welgestelde weduwe Van der Kouwen-ten Cate en haar dienstmeisje. De kranten stonden er bol van en als een ‘Bonny and Clyde’ avant la lettre vluchtte het duo vervolgens naar New York, via Liverpool terug naar Vught en Zuid-Afrika om uiteindelijk neer te strijken in Rotterdam waar Jut van de laatste resten van de aanzienlijke buit een koffiehuis kocht. De rust was van korte duur, Jut praatte zijn mond voorbij. De volkswoede was groot en men eiste de doodstraf maar die was in 1870 afgeschaft. Jut’s vrouw, Christina Goedvolk, kreeg twaalf jaar tuchthuis. Jut werd in 1876 tot levenslang veroordeeld en overleed twee jaar later in de Leeuwarder strafgevangenis. Tot zover de criminele doopceel van Jut.
Slimme kermisjongens exploiteerden de volkswoede door een zogenaamde ‘Kop-van-Jut’ aan het publiek aan te bieden. In heel het land kon men met een hamer op een houten kop zijn woede bekoelen. Het kermisvermaak deed de échte Hendrik Jut in de vergetelheid verdwijnen maar in 1878 werd het lijk van Jut ter beschikking van de wetenschap gesteld en wordt zijn hoofd op sterk water gezet. Het verhuist dan naar Groningen alwaar de Groningse hoogleraar Petrus Camper, evenals zijn Amsterdamse collega professor Gerardus Vrolik, een enorme collectie van menselijke preparaten heeft aangelegd. Aangevuld met anthropologische aanwinsten uit exotische oorden geven beide collecties onmisbaar medisch inzicht in de ontwikkeling, bouw en functie van het menselijk lichaam. Vakgroepen als Anatomie en Embryologie maken gretig gebruik van de studie-objecten, maar tachtig jaar later, in de sixties, komen dergelijke collecties onder vuur van de veranderde, maatschappelijke opinie te liggen.
Men acht het pathologisch museum overbodig en ook over de herkomst en tentoonstelling van menselijke resten worden kritische vragen gesteld. Slechts een klein gedeelte van de collectie overleeft de waan van de dag. Lokale geluiden spreken van de vernietiging van de Groningse anatomische collectie. Tentoonstellingskasten werden verkocht en vele, vele preparaten gingen verloren. De woordcombinatie van ‘storten’ en ‘menselijke specimen’ is bijna misselmakend in zijn klank.
In de huidige opstelling van het Universiteitsmuseum van Groningen worden nog altijd schedels van volkeren uit onder andere Mongolië, Kalmukkië en Madagaskar tentoongesteld maar met uitgebreide duiding en een stevige knieval naar de huidige gevoeligheden (in dit licht bezien wordt Camper zelfs ‘wetenschappelijk racisme’ verweten). Zalig zijn de eenvoudigen van geest.
Krankzinnige apotheose van de queeste rond ‘De Kop van Jut’ is dat die ‘Kop’ ineens niet langer deel uitmaakte van de collectie. Men sprak van ‘barsten in het glas’ waardoor de pot was gaan lekken en het hoofd was vergaan. Andere bronnen kwamen met een veel schandelijker verklaring.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog voerde Dr. de Burlet het bewind over het anatomisch museum. De Burlet stond bekend als ‘Deutschfreundlich’ en was NSB’er van het eerste uur. De bezetter zou zijn museum met instemming van de Burlet hebben ‘misbruikt’ als entertainment en de ‘Kop’ uit de pot hebben gehaald. De Burlet’s opvolger Julius keerde na de oorlog terug en vond het preparaat geopend en in ontbinding verkerend terug.
Gelukkig was er, zeer waarschijnlijk van Jut’s dodenmasker, een afgietsel gemaakt en zodoende is die ‘Kop’ dus nog altijd te zien. Het is, evenals onder meer het bureau van de legendarische Aletta Jacobs, onderdeel van een van de grootste en belangrijkste wetenschappelijke collecties van ons land.
Over de achtergrond van het geëxposeerde ‘Donderkerkje laat ik u fijn in het duister. Ga zelf maar kijken in Groningen en verwonder u.