Voor het Scheepvaartmuseum in Amsterdam ligt al meer dan dertig jaar de nauwkeurige replica van een spiegelretourschip, ooit het werkpaard van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Het origineel - met een singulier gebrek aan fantasie 'Amsterdam' genoemd - kreeg geen kans een schuldig schip te worden: op de eerste reis al zag de kapitein zich door een vliegende storm genoodzaakt haar op een Engels strand te zetten waar ze in het zand wegzakte. De 335 opvarenden wisten het vege lijf te redden.
En nu ligt er dus al drie decennia een nepper aan de kade, in een periode van acht jaar met veel ijver en grote precisie nagebouwd. Daar is nu controverse over. Het Scheepvaartmuseum heeft de VOC-vlag uit de masten laten verwijderen omdat er anders bij het publiek verwarring of opschudding zouden kunnen ontstaan. Eigentijdse kunstenaars hebben voor een 'meer inclusieve' vervanging gezorgd.
John Leerdam, een der kwartiermakers van het Nationaal Slavernijmuseum, is belachelijk gemaakt omdat hij zich liet interviewen over zijn taak met de Amsterdam als aanschouwelijk voorbeeld op de achtergrond. Hij zou bij het verkeerde schip hebben gestaan. Dat valt tegen. De Verenigde Oost-Indische Compagnie deed op grote schaal aan slavenhandel. Het is best mogelijk dat ook de Amsterdam daarvoor was ingezet als zij Azië had weten te bereiken. Niet als hoofdactiviteit in haar geval maar als een soort bijverdienste, door de VOC zelf of door bemanningsleden die zich bezondigden aan de streng verboden 'particuliere' handel.
Ik heb één keer aan boord van de Amsterdam gedineerd. Remmelt Daalder vierde er onderdeks met een echte 'blauwe hap' van de marine zijn promotie op het beroemde zeeschilderskoppel vader en zoon van de Velde. Het was een koele zomeravond maar toch was het binnenin het schip bedompt en nauwelijks te harden. Ik probeerde me voor te stellen hoe afschuwelijk het aan boord van zulke schepen moet zijn geweest op hun reis dwars door de tropen. Met honderden mensen op een schip van 1150 ton en een lengte van nog geen 50 meter. Met die hitte, vooral onderdeks. Met te weinig zoet water wegens gebrek aan laadruimte en voedsel dat tot de gevreesde scheurbuik zou leiden.
Ik moet altijd aan die ervaring denken als het over slavenschepen gaat. De VOC-vlag hoort juist wél aan de mast te wapperen. Ze maakt deel uit van het hele verhaal. Met dundoek van eigentijdse kunstenaars wordt dat verdoezeld.
'Vertel het Hele Verhaal' is niet voor niets de titel van het plan, dat de kwartiermakers John Leerdam, David Brandwagt en Peggy Brandon hebben gemaakt voor het Nationaal Slavernijmuseum. Eerst zag het er naar uit, dat het slechts over de trans-Atlantische slavenhandel zou gaan. Tijdens de vele gesprekken met het publiek bleek echter dat de slavenhandel in de landen rond de Indische Oceaan minstens zo belangrijk was. De kwartiermakers trokken daaruit de enig mogelijke conclusie: als het om een nationaal museum moet gaan, hoort deze kant van de Nederlandse geschiedenis er bij. En niet in een of ander bijrolletje.
Om werkelijk héél te zijn dient het verhaal nog meer te omvatten: het mag niet louter een geschiedenis van onderdrukking zijn. Het is net zo goed een relaas van emancipatie en verzet. Het is tenslotte het hooglied van een bijzondere cultuur die tegen alle verdrukking in toch opbloeide. Bovendien – zo lezen wij – kan zo'n verhaal niet verteld worden zonder veel aandacht voor wat de opstellers van het plan 'complexe en gelaagde' Afrikaanse samenlevingen noemen. De eerste Nederlandse zeevaarders troffen goed georganiseerde rijken aan met een hoge cultuur en eeuwenoude tradities. Dat van rieten rokjes en armzalige hutjes is koloniale leugenpraat.
De toon en de stijl van Vertel het Hele Verhaal is gedreven, soms gezwollen en vaak emotioneel op het larmoyante af. Wie over de rol van Nederland in de slavenhandel schrijft, komt op zijn weg veel gevoeligheden tegen. Een verkeerd woord kan diepe psychische pijn veroorzaken. Ook daarmee hebben de kwartiermakers rekening moeten houden. Het staat er wel maar niet zo expliciet: die gelaagde en complexe samenlevingen in Afrika waren allemaal slavenmaatschappijen en niet zo zuinig ook. De Europese handelaren máákten geen slaven, ze kochten ze. Het ontbrak ze aan de mankracht en de wapens om het achterland te veroveren of mensen te kidnappen. Ze konden hoogstens met toestemming van de lokale machthebbers aan de kust eigen forten neerzetten. In Azië was dit net zo goed het geval. Grote koloniale veroveringen werden op enkele uitzonderingen na pas in de loop van de negentiende eeuw een haalbare kaart.
In West-Europa was de klassieke slavernij na de ondergang van het Romeinse Rijk langzaam maar zeker uitgestorven. In Afrika had dit stelsel zich in volledige omvang weten te handhaven. In de vijftiende eeuw bezocht de Amazigh wereldreiziger Ibn Battoeta het machtige koninkrijk Mali. Hij zag overal slaven aan het werk, niet alleen in de zout- en kopermijnen of op het land maar ook in de huizen van de aristocraten en de sultan zelf. Hij schrijft:
¨Wat ik afkeur, is het feit dat hun dienaressen, slavinnen en kleine meisjes naakt voor de mannen verschijnen met hun geslachtsdelen onbedekt. Gedurende de ramadan heb ik er veel in deze staat gezien want het is de gewoonte van de farariyya (hoge officieren) de vasten te breken in het paleis van de sultan en elk van hen laat zijn eigen voedsel door twintig slavinnen binnen dragen, allemaal naakt. Een ander gegeven is dat hun dochters zich naakt en onbedekt in tegenwoordigheid van de sultan vertonen en dat zijn dochters naakt rond lopen. In de avond van de 25e ramadan zag ik 200 naakte slavinnen voedsel het paleis uit dragen samen met twee van zijn dochters met ronde borsten en niets om ze te bedekken
Nog een voorbeeld van traditionele praktijken: slaven van de Yoruba, een belangrijk volk in Nigeria, liepen de kans om op bepaalde religieuze hoogtijdagen te worden geofferd. Zo vroeg de orixa (god) Esu, die we als Exu tegenkomen in de Afro Braziliaanse religie Candomblé,. om het offer van een vrouw. Een behoorlijk aantal slachtoffers op je begrafenis verhoogde de status van de familie. Mensen met weinig geld slachtten hun oude en zieke slaven af maar rijken kozen er juist in de kracht van hun leven. Vaak waren ze speciaal als mensenoffer gekocht. Pas aan het eind van de negentiende eeuw kwam er langzaam maar zeker een einde aa dit gebruik, vooral door actie van christelijke en islamitische predikers.
De rol van slavernij in de Afrikaanse samenlevingen zélf verdient duidelijke en zichtbare aandacht, die recht doet aan de betekenis van dit stelsel. Anders valt niet te begrijpen hoe Europeanen erin slaagden zoveel Afrikanen naar de Amerika's en Azië te ontvoeren. Even belangrijk zijn de bestaande slavenroutes die het personeel van de VOC in Azië aantrof.
Een element dat in Vertel het hele Verhaal volstrekt ontbreekt, is de zeer uitgebreide slavenhandel die werd bedreven onder de vlag van het Ottomaanse Rijk. Dit strekte zich uit van Marokko tot de Indische Oceaan en van de Donau tot aan de Perzische Golf. Veel slaven werden aangevoerd door kapers uit Noord-Afrikaanse havens. In de zeventiende en de achttiende eeuw liepen bemanning en passagiers op Europese schepen een reële kans terecht te komen op een slavenmarkt in het Ottomaanse rijk. Het totaal aantal Europeanen dat tussen pakweg 1600 en 1800 dit lot onderging, bedraagt ongeveer één miljoen. Daar waren minimaal tienduizend Nederlanders bij en waarschijnlijk veel meer.
Nederlandse slaven waren een goede investering. Je kon ze aan het werk zetten en vaak was de familie thuis bereid ze tegen hoge bedragen vrij te kopen. Deze praktijk wordt nu nog op grote schaal toegepast in Libië. Slachtoffers zijn Afrikanen die door de woestijn de kust proberen te bereiken in de hoop daar met een mensensmokkelaar de Middellandse Zee over te steken. Ook dit aspect van de slavenhandel verdient gepaste aandacht in het Nationaal Slavernijmuseum. Anders wordt niet het hele verhaal verteld.
Het is jammer dat de kwartiermakers deze zaak over het hoofd hebben gezien. Nederland kent tegenwoordig grote minderheden die hun afkomst terugvoeren op Marokko en het Ottomaanse Rijk. Voor hen heeft dit aspect van de slavernijgeschiedenis een bijzondere betekenis. Dat geldt net zo goed voor de meeste Oost-Europese minderheden. Hun voorzaten werden actief bejaagd voor de slavenmarkten van Istanboel, Bursa, Trabzun en andere steden in het Ottomaanse rijk. Die van Caïro was eindbestemming voor veel vrouwen en meisjes uit Ethiopië en Eritrea. Ook bewaren etnische Nederlanders hier en daar nog herinneringen aan dit element in de slavenhandel, waar trouwens ook de nodige bekeerlingen aan deelnamen, zoals Jan Janszoon van Haarlem, waar Abdelkader Benali zo´n boeiende tv-serie over maakte.
Als al deze elementen in het Nationaal Slavernij Museum de aandacht krijgen die zij verdienen, wordt het er alleen maar sterker van. Dat is namelijk altijd het geval als je het héle verhaal ook hélemaal vertelt. Uiteindelijk wil je dat elke groep in het zo diverse Nederland de eigen slavernijgeschiedenis in dit nationale museum erkend ziet.
Voor het overige ben ik van mening dat het toeslagenschandaal niet uit de publieke aandacht mag verdwijnen en de affaire rond het Groninger aardgas evenmin.
Beluister Het Geheugenpaleis, de wekelijkse podcast van Han van der Horst en John Knieriem over politiek en geschiedenis. Nu: het extraparlementair kabinet.