Vlak onder de oppervlakte van deze liefde voor het zeevarend verleden borrelt haat en minachting
Nadat de gemeente Urk bekendmaakte dat ze een nieuwe zeeheldenbuurt zal inrichten kwam er een reactie van de twitter-account van Michiel de Ruyter, beheerd door een nazaat. Blij als De Ruyter meestal is met eerbetoon, had ook de beheerder van de account wel door dat de actie van de Urkers geen zuivere koffie was. Hij schreef: ‘Goed idee, minder goede reden’ en ‘Noem ook straten naar vergeten helden van ander geslacht, ras of status’. De nazaat deed een oprechte poging om De Ruyter te redden van de associatie met rechtse etnonationalistische bewegingen.
We hoeven echter niet in spanning af te wachten wat de keuze van de enkelkoppige straatnamencommissie van Urk zal zijn. Vlak onder de oppervlakte van deze liefde voor het zeevarend verleden borrelt haat en minachting. De etnonationalistische bewegingen—die niet burgerschap maar etniciteit als de basis voor Nederlanderschap zien—eigenen zich in snel tempo de verwijzingen naar het maritieme verleden toe.
Met hun verkiezingsstunt zal Hart voor Urk zeker stemmen winnen bij de gemeenteraadverkiezingen. Stoere taal doet het beter dan het toelichten van beleidsvoorstellen. Wat er voor haat schuilgaat achter die stoere taal mocht ik in mijn inbox beleven. Op Radio 1 had ik het gewaagd om te zeggen dat er andere, inclusievere manieren zijn om de verbondenheid met het maritieme verleden in het straatbeeld tot uitdrukking te brengen. Bas Heijne citeerde mijn radio-interview later in het NRC: ‘Je kan straten vernoemen naar schepen, naar mensen die op Urk zijn geboren of naar mensen die van daaruit hebben gevaren.’ Mijn uitspraken op de radio en het citeren ervan in NRC kwam me op een aantal onaardige mails te staan. Opvallend vaak gingen die mails over ‘de islam’ en ‘islamitische kolonisatie’ en mijn Koerdische afkomst. Omdat ik door mijn naam niet direct als etnische Nederlander wordt herkend voelt men zich gerechtigd de meest waanzinnige teksten te schrijven.
‘De held’ en de strijd tegen niet-witte migranten en moslims zijn aan elkaar verbonden geraakt. Toen Geert Wilders zich vlak na zijn afsplitsing van de VVD (toen nog in gezelschap van Hero Brinkman) als De Ruyter liet portretteren was dit een teken aan de wand. Tussen de lange anonieme tirades over ‘islam’ en ‘de slavinnen van mohammed’ die mijn inbox ontsieren zat ook een niet-anonieme mail van een advocaat. Hij cc-de mij in een berichtje naar de gemeente Urk: ‘Ons heden wordt ons al afgepakt door alle immigratie, het verleden blijft van ons’, zo schreef hij.
In de e-mails die ik nu ontvang staat dat ik nooit een Nederlander zal zijn. Ik ben ‘de zoveelste hier niet thuis horende [sic]’ en daar is natuurlijk maar één oplossing voor. In de eindtijdfantasieën van de schrijvers klinkt een dreiging: De aanwezigheid van mensen zoals ik (wat dat ook moge zijn) ‘duurt niet lang meer’. De advocaat tapt uit hetzelfde vaatje: ‘Hadden we dit soort mannen [maritieme houwdegens] nog maar, dan waaide er hier wel een andere wind.’ Hij stelt daarbij ook nog een andere straatnaam voor: ‘Reconquistaplein, alvast anticiperend op een nog te schrijven hoofdstuk.’ Dat nog te schrijven hoofdstuk zal wel doelen op de grote zuivering of ‘herovering’ van Nederland op de door hem gehekelde migranten. Hoe treurig en verontrustend ook, dit zijn de logische conclusies van mensen die zich laten meevoeren door de politieke partijen en bewegingen die campagnes voeren op basis van volkszuiverheid en strijd tegen ‘islamisering’. Opvallend vaak figureert De Ruyter in deze politieke campagnes.
Nederland kent een lange traditie als het gaat om het ontwikkelen van inclusieve geschiedenissen. Willem van Oranje creëerde in de zestiende eeuw bewust een etnische identiteit om te voorkomen dat zijn kamp langs religieuze lijnen zou scheuren. Later herhaalden negentiende-eeuwse historici als Robert Fruin en PJ Blok dat kunstje door het nationale geschiedverhaal te schrijven waar de zich emanciperende Katholieken zich in herkenden.
Deze tijd vraagt opnieuw om het definiëren van Nederlanderschap en de daarbij passende geschiedenis. Etniciteit en geloof kunnen hier niet centraal in staan. Bij deze tijd past pluraliteit, transnationale verbondenheid en inclusief burgerschap. Dat een bijbehorend geschiedverhaal ook nog eens beter klopt met het feitelijke verleden van Nederland dan de nationalistische fantasieën is natuurlijk mooi meegenomen.
Misschien is De Ruyter daarvoor een mooie ‘test case’. We kunnen er niet omheen dat De Ruyter door extreme figuren is gekaapt. Het Corps Mariniers, opgericht door De Ruyter kan buiten deze discussie blijven. Dat kan echter niet gelden voor belangrijke culturele instellingen die helpen om de Nederlandse identiteit vorm te geven. De twee maritieme musea in Vlissingen en Amsterdam die De Ruyter als mascotte hebben en het Rijksmuseum met de vaste De Ruyter opstelling zouden zich verantwoordelijk mogen maken voor het afbreken van het etnonationalistische misbruik van dit verleden, of anders zouden ze wellicht nieuwe helden en mascottes moeten kiezen.
Het herdefiniëren en herschrijven van de geschiedenis gaat ongetwijfeld met ongemak gepaard, maar het is vele malen aantrekkelijker dan het alternatief: het veld openlaten voor een zich verhardende stroming die Nederlanderschap langs etnische lijnen wil afbakenen, dit wil projecteren op het verleden en zich de verwijzingen naar het maritieme verleden op straat en in musea onweersproken toe-eigent.