De opkomst van het moderne populisme toont aan dat de behoefte aan een herkenbare leider nog niet uitgestorven is
Hoe kan het dat Silvio Berlusconi ondanks alles aan de macht blijft en zelfs lange tijd ongekend populair onder de Italiaanse bevolking? Onze behoefte aan een sterke leider die ons bestuurt en vooral ook vermaakt, zit heel diep. Kijk maar naar onze lichte jaloezie over die gekke Gaddafi.
Nu de Arabische dictators een voor een de benen nemen, kunnen wij in het Westen rustig de grote artikelen over hun machtsgeschiedenis lezen. Hierbij schudden we vol afgrijzen ons hoofd als het over de gruweldaden tegen de eigen bevolking gaat, maar we kunnen een glimlach niet onderdrukken als we kennis nemen van de excentrieke gewoontes van iemand als Mouammar al-Gaddafi. Stiekem zijn we een beetje jaloers op de rock ’n roll die een dergelijke alleenheerser met zich meebrengt. De Oekraïense zusters, de tent-tournee en de pilotenbrillen maken onze eigen leiders tot muurbloempjes.
Europa kent zelf ook een lange geschiedenis van fascinerende machtige mannen, die reikt van Alexander de Grote tot keizer Nero, en van Karel de Grote tot Adolf Hitler. De opkomst en ondergang van laatstgenoemde betekende ook direct het voorlopige einde van de leiderscultus in West-Europa, die werd ingeruild voor de minder grillige consensuspolitiek van de Europese Unie en de Verenigde Naties. De charismatische voorman werd een taboe.
Maar de opkomst van het moderne populisme toonde aan dat de behoefte aan een herkenbare leider nog niet uitgestorven was. Integendeel, de verwarde massa snakte naar een Messias die het grijze politieke establishment omver zou schoppen en hen naar het Beloofde Land zou leiden. Silvio Berlusconi is nog het altijd meest succesvolle exponent van deze beweging. Hij is de Europese Gaddafi, die ons nu al zo’n tien jaar met zijn vele kwajongensstreken verontwaardigt, maar ook vermaakt.
Momenteel wordt Berlusconi echter door het Napolitaanse OM opgejaagd en heeft hij met zijn onbevestigde opmerking over Angela Merkel zijn publieke krediet definitief verspeeld. Zijn dagen lijken nu echt geteld. De vraag is: hoe heeft Berlusconi het überhaupt zo lang kunnen volhouden? Op het moment dat hij bij de VN een ongemakkelijk “Smile!”-fotomoment met de nieuwbakken president Obama en zijn Russische collega Medvedev pakte, dacht iedereen al: wat doet deze man bij een topoverleg van de internationale gemeenschap? De vele seks- en corruptieschandalen komen daar nog eens bij. Toch zit Berlusconi nog altijd op zijn post.
Het loont om naar een prachtig en onderbelicht voorbeeld uit de rijke Italiaanse dictatorgeschiedenis te kijken. Gabriele D’Annunzio (1863-1938) was een schrijver met een enorm romantische inborst. Op jonge leeftijd werd hij vanwege zijn uitgesproken persoonlijkheid en indrukwekkende intellect enorm populair bij de bevolking van de jonge Italiaanse staat. Zijn extravagante levensstijl en de daartoe behorende liefdesaffaires met bekende actrices werden een populair gespreksonderwerp op de Italiaanse dorpspleinen.
Het is belangrijk om aan te stippen dat Italië een jong land was, waarvan de onafhankelijke provincies pas in 1870 volledig geünificeerd werden. De aanvang van de twintigste eeuw bracht bovendien vele technologische innovaties met zich mee, die de levens van alle West-Europeanen drastisch veranderden. Op zoek naar een nationale en individuele identiteit schaarde het Italiaanse volk zich graag achter de charismatische macho-kunstenaar d’Annunzio.
D’Annunzio was net zo impulsief en rusteloos als Berlusconi (immers ook een soort kunstenaar, die zijn carrière als muzikant op cruiseschepen begon). Zijn uiterlijke gebreken (geringe lengte, kaalheid) zorgden daarnaast voor een voortdurende behoefte aan egobevestiging, met name van vrouwen.
In 1897 besloot d’Annunzio politicus te worden en werd prompt gekozen tot lid van de Italiaanse Tweede Kamer, waar hij nooit kwam opdagen voor zittingen. Toen de Eerste Wereldoorlog aanving, werd de door heroïek en geweld gefascineerde schrijver een groot voorstander van de Italiaanse deelname. In 1915 sloot Italië zich daadwerkelijk bij de geallieerden aan en meldde de 52-jarige dichter zich vrijwillig bij het leger, waar hij als piloot deelnam aan een aantal gevaarlijke missies. Tijdens een van deze vluchten crashte zijn vliegtuig en verloor hij een oog. Na de oorlog vloog hij halfblind naar Wenen om pamfletten uit te strooien. Zijn heldenstatus was compleet, hij schreef nauwelijks meer en concentreerde zich volledig op zijn nieuwe functie als nationale leider.
Na de oorlog richtte d’Annunzio zich op de irridenta, een aantal steden in het huidige Kroatië die volgens velen bij Italië hoorden. Toen hij in de nasleep van de oorlog werd gevraagd om een particuliere missie van veteranen genaamd ‘het legioen van Fiume’ naar de Joegoslavische stad Rijeka (Fiume voor de Italianen) te leiden, aarzelde hij geen moment. Op 12 september 1919 vertrok hij in zijn Fiat Tipo, vergezeld door 196 soldaten in zesentwintig legertrucks, terwijl in Versailles door de wereldleiders onderhandeld werd over de toekomst van Europa. Onderweg groeide het geïmproviseerde leger door de aanwas van vrijwilligers, maar ook van arditi, legendarische stormtroepen uit de Eerste Wereldoorlog, die gestuurd waren om de dichter af te stoppen maar al snel voor het belang van de onderneming gewonnen werden.
Een kilometer voor Fiume stond generaal Pittaluga, de Italiaanse bevelvoerder ter plaatse, met een beperkte troepenmacht de parade op te wachten. Hij vroeg d’Annunzio om zijn plan niet door te zetten, waarop de dichter verklaarde dat Pittaluga hem dan maar moest neerschieten. Met veel gevoel voor dramatiek (waar Berlusconi ook een groot talent voor bezit), stak d’Annunzio zijn met medailles behangen borst naar voren. Enkele ijzingwekkende seconden van stilte volgden, waarna Pittaluga hem de hand schudde, zijn ensemble doorliet en zelf de omgekeerde weg naar Italië maakte. In Fiume werd d’Annunzio met gejuich ontvangen door de plaatselijke bevolking, die grotendeels uit Italianen bestond.
Dankzij de politieke onrust in Italië (waar de ene regering na de andere opstapte en Benito Mussolini zijn fascistische beweging had opgericht) en de na-oorlogse chaos in Europa, kon d’Annunzio zijn gang gaan. Fiume werd een walhalla voor futuristische kunstenaars en andersoortige nationalisten, een nieuwe staat waar de glorie van Italië en de moderniteit eindelijk samen zouden komen. Elke avond was het feest. D’Annunzio kon zijn rollen van kunstenaar, politicus en oorlogsheld eindelijk laten samenkomen.
De nieuwe leider van de stadsstaat gaf dagelijks toespraken vanaf zijn balkon, liet postzegels met zijn beeltenis afdrukken en organiseerde aan de lopende band concerten – in de door hem geschreven grondwet stond immers dat ‘muziek de basis van de staat Fiume’ zou zijn. Ook liet hij een vlag ontwerpen, waar zijn motto Ne me frego (‘Wat kan mij het verdommen’, later een bekende fascistische spreuk) prominent op stond afgedrukt.
De eerste scheurtjes in het regime van ‘Il Commandante’, zoals hij graag genoemd werd, kwamen echter al snel. De door D’Annunzio gehate premier Nitti wilde de Fiume-kwestie oplossen met een verdrag waarin hij de status-quo ongeveer handhaafde. D’Annunzio mocht zelfs als gouverneur aanblijven. D’Annunzio stond er echter op dat er per referendum over het verdrag besloten zou worden. Maar toen de stemming positief leek te worden, liet hij de bevolking van Fiume intimideren door zijn aanhangers. Uiteindelijk brak hij het referendum af voordat alle stemmen binnen waren en wees het voorstel op persoonlijk gezag af.
Spoedig kwamen er verhalen over openlijke prostitutie in de straten van Fiume en excessief drank- en drugsgebruik door d’Annunzio en de andere bestuurders. D’Annunzio zou zelf aan cocaïne verslaafd zijn en elke avond met een andere vrouw slapen. Wat begonnen was als een politieke en culturele bakermat, verviel al snel tot een losgeslagen wanorde. Door de vele blokkades moest het bestuur zich voor voedselvoorziening zelfs beroepen op piraterij, wat niet kon voorkomen dat er bij vlagen grote tekorten waren. De dichter-leider begon zijn grip te verliezen.
De nieuwe premier Giolotti sloot op 11 november 1920 het verdrag van Rapallo met Joegoslavië, waarin bepaald werd dat Fiume een onafhankelijke stadstaat zou worden. D’Annunzio verklaarde daarop Italië de oorlog, maar zijn dagen waren geteld. Op kerstavond, zo gekozen omdat er de volgende dag geen kranten zouden verschijnen (D’Annunzio was in Italië nog steeds heel populair), viel het leger binnen. Na een belegering van een dag, waarbij 150 gewonden en zesenvijftig doden vielen, gaf D’Annunzio zich over. In de daarop volgende jaren trok d’Annunzio zich terug in zijn villa aan het Gardameer. Vrienden die hem bezochten schrokken van de gebroken oude man die ze daar aantroffen. In 1938 stierf hij aan een beroerte.
De geschiedenis van de theatrale d’Annunzio laat nog duidelijker dan Mussolini’s fascisme zien hoe onberekenbaar de Italiaanse politiek en haar achterban is. Het is in dat licht niet vreemd dat de hypocriete, irrationele machoman Berlusconi in dat jonge land aan de macht kon komen, ondanks de vele schandalen en fratsen lang populair bleef en nog steeds van geen wijken weet.
Maar ook in meer algemene zin leren d’Annunzio en Berlusconi ons een les. De behoefte aan een sterke, maar ook vermakelijke voorman is onvermijdelijk. Nu het Hitler-taboe verdwenen is, wordt duidelijk dat we niet zonder charismatische leiders kunnen, zeker niet in een verwarrende tijd. Het politieke systeem heeft altijd net zozeer om entertainment, als om bestuur gedraaid. We willen veiligheid, vrijheid en sociale voorzieningen, maar ook gewoon een spannend verhaal in onze krant lezen.
Mark Rutte kan maar beter snel een paar orgies inplannen.
Dit artikel verscheen tevens op hard//hoofd en in NRC.next