Logo Joop
De opiniesite van BNNVARA met actueel nieuws en uitgesproken meningen

Verlamming als excuus om geen kritiek te uiten op Israël

  •  
01-07-2024
  •  
leestijd 7 minuten
  •  
2647 keer bekeken
  •  
ANP-498715344

In zijn recente artikel in De Groene Amsterdammer, ‘Gaza aan de Boelelaan’, beschrijft Thomas Spijkerboer, hoogleraar migratierecht aan het Amsterdam Centre for Migration and Refugee Law van de Vrije Universiteit Amsterdam, hoe de studentenprotesten tegen de samenwerkingsverbanden met Israëlische universiteiten hem verlammen. Spijkerboer herkent zichzelf in de diagnose van zijn VU-collega Guno Jones:

"Guno Jones, hoogleraar op de Anton de Kom Leerstoel, zei dat het besef van de historische schuld aan de genocide op de joodse bevolking veel Nederlanders verlamt waar het gaat om een oordeel over de misdrijven die Israël begaat tegen de Palestijnen. Dat geldt zeker voor mij."

Maar terwijl Guno Jones ervoor pleit om de kritische confrontatie aan te gaan met deze verlamming, legt Spijkerboer met zijn ‘overpeinzingen’ alleen getuigenis af van de gedachtenkronkels waarin zijn eigen verlamming hem verstrikt (‘het werkt in mijn hoofd als volgt’). Omdat Spijkerboers verlamming inderdaad symptomatisch is voor de politieke verlamming over Israël/Palestina van veel Nederlanders, is het belangrijk om zijn gedachtenkronkels kritisch tegen het licht te houden.

Spijkerboer schrijft: ‘De concrete vraag of de Vrije Universiteit de banden met Israëlische universiteiten moet verbreken leidt naar de holocaust.’ De volgende passage komt het dichtst bij een toelichting op deze gedachtenkronkel:

"De holocaust is voor veel Europese joden nog een dagelijkse realiteit, omdat het trauma dat is. Mijn vader was zeventien toen hij in juli 1945 op de Markt in Middelburg de foto’s van de kampen zag, waarop hij kon zien wat er van zijn medescholieren over was. Waar hij niet uitgepraat raakte over andere gebeurtenissen tijdens de oorlog, heeft hij dit maar één keer verteld. Ik heb geen trauma overgeleverd gekregen, maar wel het besef dat niks doen soms gevolgen heeft. En daar is de verlamming. Als universiteit niks doen terwijl Israël de Palestijnse bevolking verdrijft en vermoordt, heeft gevolgen. Maar leuzen scanderen en eisen stellen zonder te benoemen dat de geweldsexplosie in Palestina een gevolg is van Europese moordpartijen, ik krijg het niet voor elkaar."

Spijkerboers karakterisering van de protesten in de laatste zin van deze passage suggereert dat hij nog nooit bij een van de vele demonstraties of studentenkampementen is geweest. Daar worden namelijk veelvuldig leuzen als ‘Never Again Is Now’ en ‘Toen Niet, Nu Niet, Nooit Meer Fascisme’ gescandeerd. Deze leuzen maken duidelijk dat de demonstranten wel degelijk een verband leggen tussen de ‘geweldsexplosie in Palestina’ en ‘Europese moordpartijen’. De demonstranten laten zich door dit verband echter niet verlammen, maar leiden er een verantwoordelijkheid uit af om zich te verzetten tegen de medeplichtigheid van onze eigen regering en onze eigen universiteiten aan die ‘geweldsexplosie’.

Spijkerboers karakterisering van de protesten gaat eveneens voorbij aan het feit dat zich onder de demonstranten ook veel Joden bevinden, en dat ook flink wat Joodse studenten en wetenschappers zich beijveren voor een academische boycot. Deze Joden hebben echter geen stem in Spijkerboers artikel. In de bovengenoemde passage springt Spijkerboer van het Holocausttrauma van Europese joden, via een anekdote over zijn vaders zwijgen over het zien van foto’s van de vernietigingskampen, naar een bekentenis van zijn eigen politieke verlamming. Hij legt echter niet uit hoe deze drie dingen zich precies tot elkaar verhouden: associatie neemt de plaats in van argumentatie. Met deze associatie maakt hij het Holocausttrauma van Joden tot ‘verklaring’ van zijn gebrek aan politiek handelen, wat hij passief als onvermogen beschrijft (‘ik krijg het niet voor elkaar’).

Spijkerboer wekt met deze associatie de indruk dat zijn gebrek aan politiek handelen voortkomt uit empathie: hij laat zich leiden door het besef dat de Holocaust voor veel Europese Joden nog een dagelijkse realiteit is. Veel Joden zijn echter diep gefrustreerd dat niet-Joodse Nederlanders hun trauma blijven opvoeren om hun eigen medeplichtigheid—c.q. de medeplichtigheid van onze eigen regering en onze eigen universiteiten—aan de Israëlische onderdrukking van, en nu genocide op de Palestijnen in stand te houden.

Spijkerboer schrijft: ‘Als mijn collega’s een beroep op me doen, wil ik daar gehoor aan kunnen geven. Ik heb mijn bedenkingen bij een totale boycot.’ Spijkerboer gaat echter voorbij aan het feit dat onze Palestijnse collega’s ons al twintig jaar om een academische boycot vragen. Hij citeert sowieso geen enkele Palestijn. Spijkerboer vermeldt evenmin de zorgvuldig geformuleerde richtlijnen van de Palestinian Campaign for the Cultural and Academic Boycott (PACBI), die duidelijk maken dat niets er aan in de weg staat dat Spijkerboer blijft samenwerken met zijn Israëlische collega’s, zo lang die samenwerking op individueel, en niet op institutioneel niveau plaatsvindt.

Spijkerboer stelt de vraag of boycots ‘helpen’: ‘Er wordt wel gezegd dat de culturele boycot van Zuid-Afrika onder apartheid heeft geholpen. Daar zou ik graag bewijs van zien. De huidige boycots van Iran en Rusland (en destijds die van Irak onder Saddam Hoessein) helpen geen zier.’ Hij beargumenteert niet waarom de effectiviteit van de economische sancties tegen Iran, Rusland of Irak licht zouden kunnen werpen op de effectiviteit van de culturele boycot tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika, of van een academische boycot van Israëlische universiteiten.

Een vergelijking met boycots ‘van onderop’, zoals de (bus-)boycots van de Amerikaanse Burgerrechtenbeweging, Gandhi’s boycots van Britse stoffen en anti-sweatshop boycots tegen kledingmerken, ligt meer voor de hand. En de academische boycotbeweging heeft in ieder geval al ‘geholpen’ om de medeplichtigheid van Israëlische universiteiten en veel Israëlische bedrijven aan de systematische onderdrukking van de Palestijnen bij een breed publiek bekend te maken en ter discussie te stellen.

Spijkerboer schrijft verder over de boycot: ‘Een boycot van Israëlische universiteiten, als dat al een goed idee is, zou trouwens wel wat dunnetjes zijn. De in puin geschoten universiteiten in Gaza schieten er geen fluit mee op. Willen we Gazaanse collega’s en studenten niet liever uitnodigen aan onze universiteiten? (…) Ik heb er nog geen demonstranten over gehoord’. Als Spijkerboer de moeite had genomen een van de vele open brieven te lezen die honderden Nederlandse wetenschappers en studenten de afgelopen maanden hebben ondertekend, of als hij de moeite had genomen om een keer met de studenten in de kampementen te gaan praten, had hij geweten dat het ondersteunen van Palestijnse collega’s en studenten altijd onderdeel is geweest van de eisen aan de College van Bestuur.

Spijkerboer schrijft: ‘Ik zie zelf nog wel enige ruimte voor discussie over de vraag of de door de definitie van genocide eveneens vereiste bedoeling om een bevolkingsgroep te vernietigen er aan de Israëlische kant wel is. Je kunt verdedigen dat het Israëls bedoeling is om zich te verdedigen, en niet om wie dan ook te vernietigen. (…) Voor zulke discussies moet op universiteiten ruimte zijn.’ Door de aandacht te verschuiven naar academische vrijheid, zaait Spijkerboer twijfel over de vraag of Israël genocide pleegt op de Palestijnen, in plaats van deze vraag bevestigend of ontkennend te beantwoorden. Dat de vele in de Zuid-Afrikaanse genocidezaak tegen Israël voor het Internationaal Gerechtshof geciteerde uitspraken van Israëls hoogste politieke leiders geen bewijs opleveren voor een genocidale bedoeling, behoeft echter argumentatie. Spijkerboer biedt ook hier echter alleen ‘aarzelingen’ die zijn politieke verlamming verergeren.

Spijkerboer schrijft: ‘Oké, maar laten we nou wel even uitgaan van het bestaansrecht van Israël binnen de grenzen van 1948.’ De politieke vraag die voorligt is echter of wij militaire, politieke, diplomatieke, culturele en financiële steun moeten blijven bieden aan een staat die bij grondwet bepaalt: ‘Israël is de natiestaat van het Joodse volk’, aan een staat die zijn Palestijnse staatsburgers (meer dan een vijfde van de bevolking) ook in talloze andere wetten discrimineert (zodat verschillende mensenrechtenorganisaties van het misdrijf van ‘apartheid’ spreken). Aan een staat die al 67 jaar in strijd met het internationale recht de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jerusalem en de Golanhoogten bezet en koloniseert met illegale nederzettingen. Aan een staat die Palestijnse vluchtelingen hun in het internationale recht vastgelegde recht op terugkeer ontzegt, terwijl Joden van over de hele wereld worden aangemoedigd om naar Israël te migreren (vaak naar de illegale nederzettingen). Aan een staat die duizenden Palestijnse gijzelaars zonder proces in ‘administratieve detentie’ vasthoudt. Aan een staat die Palestijnse gevangenen martelt, uithongert en doodt. Aan een staat wiens premier en minister van Defensie door het Internationaal Strafhof van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid zijn beschuldigd, en aan een staat die het bevel van het Internationaal Gerechtshof om het offensief in ‘veilige zone’ Rafah onmiddellijk te stoppen simpelweg negeert.

Het is de hoogste tijd dat Nederlanders de kritische confrontatie aangaan met hun politieke verlamming, en deze politieke vraag beantwoorden op een manier die consistent is met hun morele principes en met het internationale recht. Morele principes en het internationale recht maakten de transformatie van de Zuid-Afrikaanse apartheidsstaat in een democratische staat met gelijke rechten voor iedereen noodzakelijk. Dat Nederlanders veel meer banden hadden met witte dan met zwarte Zuid-Afrikanen maakte die transformatie niet minder noodzakelijk. En in tegenstelling tot wat Tweede Kamervoorzitter Martin Bosma beweert in zijn boek Minderheid in eigen land, is de ‘progressieve strijd’ tegen apartheid in Zuid-Afrika niet ‘[ontaard] in genocide en ANC-apartheid’ tegen witte Zuid-Afrikanen. Ook is de witte bevolking in Zuid-Afrika niet ‘de zee in gedreven’.

Morele principes en het internationale recht maken ook de transformatie van de Israëlische apartheidsstaat noodzakelijk op een manier die gelijke rechten garandeert voor iedereen, inclusief de Palestijnen in het gebied dat al sinds 1967 door Israël wordt bezet en gekoloniseerd, en inclusief de verdreven Palestijnen die nu nog steeds de grootste groep vluchtelingen ter wereld vormen. (De Nederlandse regering werkt met haar weigering om de financiering van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees (UNRWA) te hervatten overigens actief mee aan de Israëlische poging om het recht op terugkeer van de bijna 6 miljoen door UNRWA geregistreerde Palestijnse vluchtelingen te ondermijnen.)

We kunnen ons niet langer laten verlammen door koloniale fabeltjes dat het juist de Palestijnen zijn die genocide willen plegen op de Joden, zoals Israël suggereerde bij het Internationaal Gerechtshof. En we kunnen ons ook niet langer laten verlammen door de fictie dat het mogelijk is om zonder juridische en institutionele discriminatie, onderdrukking, verdrijving en genocidaal geweld een Joodse staat te handhaven op een grondgebied waar bij de stichting van Israël de overgrote meerderheid van de bevolking niet Joods was, en waar op dit moment nog steeds de helft van de bevolking niet Joods is.

Spijkerboer schrijft: ‘Er wordt me niet genoeg geaarzeld.’ Er wordt mij echter teveel geaarzeld, en te weinig kritisch nagedacht. We hebben een verantwoordelijkheid om onze verlamming niet meer als excuus te gebruiken om de medeplichtigheid van onze regering en universiteiten stilzwijgend goed te keuren. Nooit meer is nu.

Delen:

Praat mee

Onze spelregels.

0/1500 Tekens
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.