Nijntje is niet voldoende bij het vraagstuk rondom instemming en seks. Een goede wetgeving en een duidelijke normering wel
Door: Elsien van Pinxteren
Ik loop over straat en zie in stoepkrijt de tekst ‘ If you want to be my lover, you gotta get my consent ‘. Er is duidelijk een demonstratie geweest over de wetgevingen en normering rondom seksueel (wan)gedrag. Ik neurie het liedje als waarlijk jaren 90-kind direct mee op het vertrouwde Spice Girls deuntje en denk terug aan mijn eerste colleges in Amerika in de Law School banken. Aanschuivend bij het vak law and gender merkte mijn professor bij het lezen van mijn naam direct op dat ik uit Nederland kwam. ‘Ja, daar zijn veel minder verkrachtingszaken,’ stelde ze, ‘dat komt doordat jullie Nijntje lezen. Dat gaat over instemming. Op Nederlandse scholen leren jullie al vroeg op de opvang en de basisscholen over instemming, lichamelijke grenzen en het stellen van persoonlijke grenzen en wensen.’
Deze woorden weerklinken wanneer ik vandaag lees dat een op de vijf mannen in Nederland tussen de 16 en 35 jaar het ontbreken van een duidelijk ‘nee’ een verzachtende omstandigheid vindt bij verkrachting. Misschien draaft de Nijntje-theorie door, en is het niet alleen van belang om je eigen grenzen te stellen, maar met name het gesprek erover samen aan te gaan. Het vraagstuk rondom instemming en seks is een lastig gesprek, maar van groot maatschappelijk en juridisch belang, zeker nu de huidige juridische kaders lijken te schuren met de maatschappelijke opvattingen over wat seks wel en niet hoort te zijn. Ook de internationale wetgeving en de Nederlandse wetgeving botsen op het snijvlak van deze complexe discussie. Nijntje is wellicht een startpunt voor het gesprek, maar ook juridisch hebben wij duidelijke kaders nodig.
Op dit moment ligt het nieuwe wetsvoorstel Strafrecht Wetboek Deel 2 Titel XIV Misdrijven tegen de zeden op tafel en nu de consultaties nog open zijn voor publieke input, is het een uitgelezen kans om hier goed naar te kijken en een nieuw juridisch kader op te stellen. Dat is echter makkelijker gezegd dan gedaan. Hoewel het nieuwe voorstel als uitgangspunt beaamt dat seks vrijwillig behoort te zijn, lijkt het voorstel op verschillende fronten tekort te schieten wanneer het gaat over seks tegen de wil. Amnesty International noemt de wet niet afdoende toereikend en Atria , het kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis te Amsterdam, ziet het voorstel als tegenstrijdig aan het Verdrag van Istanbul , een Europees verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Wat is deze nieuwe wet en wat verandert er nou werkelijk wel en wat juist niet?
Problemen met cijfers De statistieken rondom verkrachting zijn ingewikkeld en weinig transparant. Mondiale cijfers tonen grote discrepanties. Zo staat Zweden met 63.5 rape incidents per 100.000 inwoners hoog in de landenlijst en zou deze incidentie in India rond de nul liggen. Zulke grote verschillen roepen vragen op. Ook wanneer we er vanuit gaan dat niet al deze online bronnen volledig betrouwbaar zijn, duidt de variëteit een aantal onderliggende problemen:
De definitie en maatstaf waarmee gemeten wordt verschilt. Zo hanteert ieder land en/of staat een eigen definitie van verkrachting. Naast juridische definitieverschillen kunnen onderzoeken ook verschillende meetindicatoren hebben, variërend van bredere termen als ‘seksueel geweld‘ of ‘geweld tegen vrouwen‘ tot aan ‘seksueel overschrijdend gedrag’ en specifiekere vormen van seksueel geweld. Daarmee zijn vergelijkende cijfers eigenlijk niet te vergelijken.
De meetindicatoren zijn maximaal zo goed als hun bronnen. Zo meten sommige databanken met aangiftes, terwijl lang niet ieder slachtoffer aangifte doet.
Variëteit in onderzoeksmethodologie bij gelijksoortige vragenlijstonderzoek heeft invloed op de uitkomsten.
De cijfers die het ministerie hanteert zijn als volgt:
53% van de vrouwen en 19% van de mannen geeft aan geconfronteerd te zijn met een vorm van seksuele grensoverschrijding, variërend van seksueel geweld tot ongewenst zoenen en aanraken.
22% van de vrouwen en 6% van de mannen is slachtoffer geweest van een vorm van seksueel geweld.
11% van de meisjes en 2% van de jongens tussen de 12 en 25 jaar heeft wel eens iets seksueels gedaan of toegelaten dat ze niet wilden.
In 2016 waren er 20.800 kinderen van twaalf tot en met zestien jaar die aangaven slachtoffer te zijn geweest van een ernstige vorm van fysiek seksueel geweld. (Daarbij rekent het Ministerie niet kinderen jonger dan twaalf mee, gezien zij niet zijn bevraagd in enquêtes. Hoe vaak online seksueel geweld plaatsvindt is niet bekend volgens het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen kinderen).
Het aantal meldingen van kinderpornografisch materiaal en andere vormen van online kindermisbruik bij de politie is hoog en is de afgelopen jaren fors gestegen naar ruim 30.000 in 2018.
Uit een steekproef onder 20.000 jongeren volgt dat 14% van de meisjes en 6% van de jongens in de leeftijd van twaalf tot 25 jaar ten minste één onaangename ervaring met sexting heeft gehad.
73% van de Nederlandse vrouwen heeft een vorm van seksuele intimidatie meegemaakt.
Aanleiding voor verandering In 1979 wordt The Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women ( CEDAW ) aangenomen in de Verenigde Naties. Hoewel het document niet juridisch bindend is, neemt ook Nederland het verdrag aan en committeert zichzelf aan een betere rechtspositie voor vrouwen in geweldsituaties.
In 2011 komt hier het wel bindende Istanbul Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld bij. Binnen de kaders van beide verdragen lijkt de Nederlandse wet rondom verkrachting niet toereikend te zijn om de rechtspositie van slachtoffers van seksuele misdrijven, met name verkrachting, te kunnen dekken. Het enige artikel binnen het Nederlandse Strafrecht waarop slachtoffers zich kunnen beroepen definieert verkrachting als een delict waarbij door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam (artikel 242 SR ). Hierop staat weliswaar een straf van 12 jaar, maar de definitie geeft rechters weinig middelen om situaties te veroordelen waar iets duidelijk mis is, maar waarbij geen sprake is van dwang. Daarnaast kent daderschap een gelimiteerde vorm in deze definitie, zo geeft het geen grond om online seksuele exploitatie aan te vechten en erkent het geen daderschap door derden. De cijfers liegen er niet om: ‘In 2019 gingen 1224 mensen naar politie om aangifte te doen van verkrachting. Daarvan kwam het slechts in 102 zaken tot een veroordeling, waarvan de gemiddelde straf 1 jaar en 2 maanden omvatte, volgens het AD,’ aldus Femke Zeven, Projectcoördinator bij Bureau Clara Wichmann. De gelimiteerde definitie van verkrachting verkleint het instrumentarium waarmee rechters kunnen werken en tot veroordeling kunnen overgaan: alleen onder dwang is er sprake van verkrachting. Neem bijvoorbeeld een zaak waarin seksuele handelingen zijn verricht met iemand die buiten bewustzijn is. Hier is technisch gezien geen sprake van dwang of van fysiek geweld en hierdoor is een veroordeling onder artikel 242 onwaarschijnlijk. Naast de vele aspecten die bij rechtszaken en veroordelingen komen kijken, is het dus allereerst noodzakelijk om aan te tonen dat er sprake is geweest van dwang of fysiek geweld voordat er over verkrachting kan worden gesproken. Alles wat niet onder dwang valt te scharen of aan te tonen is, valt in een vacuüm onder het Nederlandse Strafwetboek en moet onder andere delicten worden geplaatst, of er wordt overgegaan tot het aanspreken van internationale verdragen.
Verandering in deze gelimiteerde definitie lijkt in zicht wanneer in 2016 de zogenaamde Herziening van Titel XIV gepubliceerd wordt door het wetenschappelijk onderzoeks- en documentatiecentrum (WOCD) en de Rijksuniversiteit Groningen, in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit onderzoek toetst of de ‘misdrijven tegen de zeden’ ( Titel XIV, Boek II van het Wetboek van Strafrecht, waaronder ook artikel 242 valt), moeten worden herzien. In dit onderzoek is ‘[d]e leidende vraag (…) of de staat van de zedentitel in termen van samenhang, complexiteit en normstelling, aanleiding geeft tot de conclusie dat de zedentitel grondig moet worden herzien.’ Het rapport beaamt dat de wet tekort schiet en moet worden gemoderniseerd. Deze uitkomst wordt met beide handen opgepakt door Minister Grapperhaus en opgevolgd door consultaties met experts.
12 mei 2020 is het zover: het nieuwe voorstel wordt gepubliceerd en middels een Memorie van Toelichting worden de wijzigingen en aanpassingen toegelicht. Het memorie beaamt de problematiek van het nu nog geldende artikel 242: veel zaken worden geseponeerd doordat bewijs ontbreekt (lees: onmogelijk is te produceren). Het Ministerie ziet dat de wet ook niet langer aansluit bij de Nederlandse maatschappelijk norm rondom ongewenste intimiteiten: driekwart van de Nederlandse bevolking vindt dat seks zonder wederzijdse instemming verkrachting is. Verder onderschrijft het memorie dat aangifte van seksuele misdrijven nauwelijks wordt gedaan. De redenen hiervoor zijn uiteenlopend, variërend van schaamte, afhankelijkheidsrelaties, en traumatische verwerking tot vele andere redenen. Kortom, de Titel XIV was gedateerd en problematisch en de nieuwe wet moet hier oplossingen voor bieden. De totale wet gaat op de schop: van titel tot artikel. Middels toevoegingen, wijzigingen en omissies moeten seksuele zedenzaken met effectievere berechtingsinstrumenten worden aangepakt. Maar doet deze nieuwe wet dat ook voor slachtoffers van verkrachting?
De Implicaties van Problematische Termen Wat betreft verkrachting zijn er onder de nieuwe Titel XIV Seksuele misdrijven een tweetal belangrijke veranderingen:
De definitie van verkrachting wordt uitgebreid en omvat nu een uitgebreidere definitie van daderschap, ook door derden: Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid een persoon dwingt tot het ondergaan van seksuele handelingen van hem of een derde of het verrichten van seksuele handelingen met hem, met zichzelf of met een derde welke handelingen bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam wordt, als schuldig aan verkrachting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Onvrijwillige seks krijgt een eigen artikel (239) – hierin is van dwang geen sprake. Het artikel kent twee varianten: de opzetvariant (de dader is bekend met de onvrijwilligheid van het slachtoffer) en een schuldvariant (redelijkerwijs had de dader dit kunnen en moeten vermoeden): Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid een persoon dwingt tot het ondergaan van seksuele handelingen van hem of een derde of het verrichten van seksuele handelingen met hem, met zichzelf of met een derde welke handelingen bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam wordt, als schuldig aan verkrachting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie. Lid 1: Hij die met een persoon seksuele handelingen verricht of een persoon seksuele handelingen laat verrichten met hem of met zichzelf of met een derde dan wel een persoon seksuele handelingen laat ondergaan door een derde terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze handelingen tegen de wil van die persoon plaatsvinden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie. Lid 2: Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie opgelegd.
Hoewel artikel 239 een oplossing biedt voor het erkennen van bevriezing of een andere reden tot het ontbreken van een duidelijke nee en het onvermogen dwang aan te tonen, roept de nieuwe wet toch behoorlijk wat vragen op, zeker omtrent de opzetvariant. Want, ‘indien er opzet in het spel is, waarom meten we dan met twee maten?’ vraagt Amnesty International, doelend op het verschil tussen verkrachting en de opzetvariant bij onvrijwillige seks. De straf die in het nieuwe artikel kan worden opgelegd voor ‘onvrijwillige seks’ is nu de helft van veroordeling wegens verkrachting, terwijl Amnesty stelt dat seks tegen de vrije wil in ook verkrachting is. Amnesty stelt dat eenzelfde soort delict ook bestraft dient te worden met gelijke strafmaten.
Dit heeft ook effect op verjaring. Bij verkrachting geldt geen verjaring van delict, maar bij een delict met een strafmaat van maximaal 6 jaar is er wel sprake van verjaring. Er is dan een houdbaarheidsdatum op de periode waarin aangifte gedaan kan worden van 6 jaren. ‘Dat is een vreemde keuze als de wet de rechtspositie van slachtoffers dient te verbeteren, gezien onderzoek juist aantoont dat slachtoffers vaak tijd nodig hebben om aangifte te kunnen doen,’ aldus Femke Zeven. ‘Als je die strafmaat wil aanhouden, maar verjaring wil voorkomen, dan kan dat via een speciale lijst. Daarvoor lijkt nu niet gekozen te zijn, gezien de memorie.’
Verder ‘valt de terminologie op,’ volgens Zeven. ‘Als we spreken over het ‘binnendringen’ van een huis, dan begrijpen we allemaal dat dit niet vrijwillig is en je dit niet zomaar laat gebeuren. Als je spreekt over binnendringen is het dus duidelijk dat het niet vrijwillig is. Misschien kwam er geen geweld aan te pas, maar wel dwang.’ Daarmee is de nieuwe definitie dus niet veel hanteerbaarder dan de oude definitie omdat de kern van het probleem blijft bestaan: wanneer is iets dwang en hoe bewijs je dat, ook wanneer er geen geweldpleging was? ‘Het is heel opmerkelijk dat er is gekozen het delict verkrachting zodanig in stand te houden en een nieuw artikel toe te voegen, [terwijl de problematische rechtspositie omtrent het vraagstuk over aantoonbare dwang die voortvloeit uit het oude artikel 242 niet wordt aangekaart], zonder dat wordt uitgelegd waarom deze keuze is gemaakt.’ Zeven ziet dit niet alleen als gemiste kans, maar ook als tekortkomen van het Ministerie om de internationaalrechtelijke verplichtingen na te komen in het voeren van goede wetgeving en een transparante opstelling over keuzes in het maken van de wet.
Anderzijds zullen toch gradaties in stand gehouden moeten worden, omdat iedere situatie zich in een eigen context afspeelt. ‘Intimiteit blijft een grijs gebied’, beaamt Anke van Dijke van Fier , het expertise- en behandelcentrum bij geweld in afhankelijkheidsrelaties te Leeuwarden. ‘Het zijn ook glijdende schalen. Je bent op een feestje, en het is allemaal niet duidelijk. Natuurlijk hoor je elkaar dan aan te spreken en instemming te vragen, maar kun je daarop de zelfde straf leggen als op seks onder dwang? Bij moord kennen we ook gradaties: van moord met voorbedachten rade tot dood door schuld. De uitkomst blijft dat een persoon niet langer onder ons is, maar de intentie erachter verschilt. Dat maakt het niet minder erg, maar wel een andere context. Wat belangrijk is, is dat we juist dat gesprek over instemming gaan voeren en dat we slachtoffers middelen geven om überhaupt te kunnen veroordelen.’
Ook Zeven erkent dat er een grijs gebied is waarin bij dezelfde uitkomsten niet altijd dezelfde intentie ten grond slag liggen. Zij benadrukt echter dat deze gradaties niet hoeven te leiden tot één specifieke model. Daarmee is het nieuwe wetsvoorstel dan ook niet automatisch een logische conclusie van het erkennen van gradaties wanneer het gaat om seksuele misdrijven.
Zweedse modelangst Een ander model is bijvoorbeeld het veelbesproken Zweedse model, waarin het ontbreken van instemming strafbaar is. Dit gaat Grapperhaus te ver: het memorie stelt dat ‘[d]egene die het seksuele contact aangaat behoort, zeker bij het ontbreken van instemmende signalen of wederkerigheid, oplettend te zijn en na te gaan bij de ander of er geen ongewild contact plaatsvindt.’ en ‘Deze onderzoeksplicht gaat niet zo ver dat het verrichten van seksuele handelingen zonder expliciete, vooraf gevraagde goedkeuring strafbaar wordt.’ Een verklaring voor deze stelling ontbreekt in het memorie, welke juist dient de gedachtegang achter keuzes te verduidelijken. Vermoedelijk wordt afstand gedaan van het Zweedse model, waar ook de bewijslast bij de vermeende dader ligt, uit angst voor valse aangiften. ‘Dat is een slap excuus’ verzucht van Dijke, ‘een excuus dat de hand blijft houden boven de daders. De kans op valse aangiften is onwaarschijnlijk. Aangiftes zijn nu al laag. Er speelt zoveel rondom aangiften, zoals angst en schaamte, maar ook andere zaken ten aanzien van relaties. Daarbij is ook altijd uitgangspunt van de wet dan men deze respecteert. Zo stoppen we ook geen sociale voorzieningen vanwege mogelijke fraudeurs. Bij twijfel over geloofwaardigheid zal een berechtiging ook niet zomaar plaatsvinden.’ Zeven bevestigt dit: ‘Aangifte wordt niet gedaan van een delict, maar van een gebeurtenis. Het is het OM dat bepaalt hoe dat in de rechtbank wordt aangevochten.’
Anderzijds zijn er ook juristen die zich juist zorgen maken dat de inclusie van de schuldvariant (redelijkerwijs moeten vermoeden) in het nieuwe artikel rondom onvrijwillige seks er voor kan zorgen dat iemand die zich van geen kwaad bewust is zomaar een strafbaar feit kan plegen. Zij stellen dat dit bijvoorbeeld kan gebeuren wanneer iemand achteraf geconfronteerd wordt met het feit dat de seksuele handelingen niet welkom waren, en dat bijvoorbeeld mensen met minder goede sociale vaardigheden hierdoor benadeeld zullen worden.
Toch kent de Nederlandse wet een scala aan wetten die een ‘redelijkerwijs’ variant kennen, zoals dit wordt gebruikt in dit nieuwe artikel (zie bijvoorbeeld verwijzingen in deze uiteenzetting ). ‘Dit is juist een reden waarom je met elkaar moet praten’ aldus van Dijke, die dit vanuit een maatschappelijke hoek bekijkt. ‘In Zweden hanteren ze een model waarin geen ja automatisch nee betekent en je strafbaar bent. Het valt mij elke keer weer op hoe bewust iedereen zich daarvan is. Iedereen kent die wet, net zoals wij hier weten dat je binnen niet meer mag roken. Ik hoop ook dat deze aanpassing gaat leiden tot een ‘geen ja is nee’-vorm. Dat is nu misschien nog te rigoureus voor sommigen, maar ook dit kan snel veranderen. Een aantal jaren geleden was het nog toegestaan dat we binnen mochten roken, nu is dit ondenkbaar. Daarbij blijft de maatschappelijke normering over wanneer intimiteit kan en mag van belang en is een breed gedragen campagne noodzakelijk. De wet geeft een nieuwe norm aan, maar het kabinet zal er in de komende jaren voor moeten zorgen dat deze normen en de waarden daarachter ook gedragen gaan worden in de samenleving: door meisjes en jongens, mannen en vrouwen.’
Zeven weerlegt het argument vanuit de onschuldpresumptie : ‘Mensen zijn zich er niet altijd bewust van dat het strafrecht is ingericht om dader te beschermen. Er komt veel bij kijken voordat er tot een veroordeling wordt overgegaan en er wegen vele aspecten mee [in de strafbepaling], zoals strafverminderende en -verzwarende omstandigheden.’ Daarin wordt goed gekeken naar iedere situatie apart en dient een verdachte gedurende het gehele proces, van aangifte tot uitspraak, als onschuldig te worden gezien totdat het tegendeel bewezen is. Ook hier is sprake van een complexe balans en schuring tussen het tegemoet komen van een slachtoffer en het voorkomen van onterechte veroordelingen en het beschermen van de rechten van de verdachte. Dit is geen gemakkelijke afweging, waarin tekortkomende juridische kaders de afweging niet vereenvoudigen. ‘Er is juist behoefte aan een opzet waarin deze omstandigheden beter kunnen worden afgewogen, ook door rechters,’ concludeert Zeven.
Dit betekent volgens haar echter niet per se dat Nederland het Zweedse model moet invoeren. Dit is volgens Zeven ook lastig hanteerbaar. ‘De eerste evaluaties van het Zweedse model zijn positief, maar er zijn natuurlijk veel aspecten aan zo’n model. Het is moeilijk te zeggen of deze ook hanteerbaar is. Het strafrecht is een ultimum remedium en wanneer dat de privésfeer raakt, is dat altijd een lastige zaak.’ Daarmee zijn rechtszaken onder het strafrecht altijd van extreme complexiteit waarin juist een rechter wordt gevraagd om tot een prudent oordeel en rechtvaardig besluit te komen, gezien dit niet elders of anders kan worden opgelost. ‘Daarin is nuance juist belangrijk, anders doe je de positie van slachtoffers ook tekort. Wat wel duidelijk is, is dat wat er voor ons ligt ook moet zijn wat we willen en dat duidelijk is uitgelegd waarom. Wetgeving behoort kristalhelder te zijn. We hebben nog veel vragen over de precieze keuzes in de totstandkoming van het nieuwe wetsvoorstel. Het is een complex onderwerp wat verdient om goed onderzocht en beschreven te worden. We hebben nu de kans om dit goed te doen, laten we dan ook een goede wetgeving neerzetten die onze normen onderschrijft en de rechtspositie van slachtoffers daadwerkelijk versterkt.’
Verkrachting, niet meer van deze tijd Voor nu schuift het nieuwe wetsvoorstel in ieder geval de schuld weg van het slachtoffer: bevriezing, angst of andere redenen om je niet te verzetten is niet langer de leidraad: een slachtoffer hoeft zich niet langer in een situatie te bevinden waarin de onveiligheid zo groot is dat verzet niet mogelijk was. Het te kennen geven dat een seksuele handeling niet gewenst is, of wanneer dit redelijkerwijs te kennen had kunnen zijn, is afdoende om over een strafbaar feit te spreken.
Of er dan ook daadwerkelijk iets gaat veranderen, is moeilijk te zeggen. Hoewel het memorie staat vol met voorbeelden van zaken die onder de schuldvariant van artikel 239 tot veroordeling kunnen komen, welke eerder onder het oude artikel 242 niet te berechten vielen, is daar nog niets mee bewezen volgens Zeven: ‘Hoe rechters daarmee omgaan, blijft te bezien. De instrumenten moeten in ieder geval aangeboden worden.’
Daarmee is het wetsvoorstel wel een stap in de juiste richting. Zo bevestigt Trouw dat ook als veroordeling lastig blijft, het wetsvoorstel laat zien dat er oog is voor het grijze gebied waar veel slachtoffers van verkrachting mee te maken krijgen. Ook het memorie beaamt dat een van de doelstellingen van de wet is om normering te stellen en de maatschappelijke discussie vorm te geven.
Ook daarin kan de wet nog veel stappen zetten, zoals de bovenstaande problematiek laat zien. Helaas is echter vanuit de wet niet geheel duidelijk wat onze normering precies is en waar de discussie over moet gaan. ‘Seks tegen de wil is geen seks. Dit bevestigt ook het memorie. Maar toch passen de resultaten van het voorstel niet bij de intentie om deze waarden te bevestigen en de rechtspositie van slachtoffers te verstevigen. Kennelijk is verkrachting zo taboe geworden, dat we zelfs de term niet willen toepassen op daders. Toch moeten we termen gaan zoeken die duiden op zaken zoals ze zijn om zo de sociaal maatschappelijke discussie aan te gaan. Die terminologie is echt heel belangrijk,’ concludeert Zeven.
Wanneer ik aan Femke Zeven voorleg of het mogelijk is om juist alle vormen van ‘seks tegen de wil’ (of een beter passende term) strafbaar te stellen en daar gradaties in te erkennen, net zoals bij moord, valt een stilte. ‘Dat is ook een model. Misschien wel een beter model.’
Welk model we ook kiezen, het is duidelijk dat seks tegen de wil, in welke vorm dan ook, niet binnen onze normen en waarden valt. Maar daarbij gaat Nijntje’s hulp alleen niet voldoende zijn. Een goede wetgeving en een duidelijke normering wel. We kunnen allemaal deelnemen aan deze belangrijke discussie over onze normen en waarden, mede door je mening te geven via de open consultaties. Dus laat if you want to be my lover, you gotta get my consent niet een loze slogan zijn, maar een nieuwe norm die wij allemaal hanteren, in de rechtszaal én daarbuiten.
Dit artikel werd geschreven door Elsien van Pinxteren namens KAF en verscheen eerder op KAF.online