‘Bejubeld, geëerd en vergeten’ vermeldt de cover van het boekje wat mistroostig. Niet echt een aanbeveling ook, want wie wil nu iets lezen over een dergelijk fenomeen?
Het blijkt echter te gaan om de ‘vergeten’ Nederlandse clown Johan Buziau (1877-1958). De eens internationaal fameuze naam zal inderdaad velen weinig meer zeggen maar is dat feitelijk niet inherent aan de meeste podiumkunsten? Hoe lever je een grap over, of een gebaar?
Enige dat blijft zijn beeld- en geluidsopnames en daar is van de generaties van voor alle technische ontwikkelingen inderdaad niet zoveel voor handen. Dat was overigens Buziau’s eigen schuld. Hij had het niet zo op film, een ander zou zo makkelijk zijn acts kunnen jatten en daarin had hij natuurlijk deels gelijk. Zijn podium-aanwezigheid was echter dermate dat imitators het waarschijnlijk snel tegen hem hadden afgelegd. Veel artiesten uit die vroege jaren deelden de angst voor de komst van film en vooral geluid. De stomme film had hen doen excelleren en triomfen doen vieren en nu kregen zij plots een stem.
Een fraaie parallel is de carrière van Charlie Chaplin, waarmee Buziau overigens vergeleken werd. Hij redde het nét maar zijn woordloze ‘kleine zwerver’ overtrof hij nooit.
Johan Buziau was een hele grote, maar vooral in zijn eigen tijd. De weinige opnamen die overbleven doen hem geen recht. Na 1941 trad hij niet meer op. De oorlog had een stevige voor getrokken en hij had er geen zin meer in. In ’s mans eigen woorden: “Ik heb geen tekst meer”. Wrange constatering van een man die het vooral van zijn lichaamstaal en mimiek moest hebben.
Een podiumkunst kortom is een beleving, en niet in de gruwelijke nieuwerwetse betekenis van het woord. Men ondergaat een optreden in een zaal of tent en koestert daarna de herinnering. Voorstellingen vervliegen, schepen vergaan maar onze herinnering zal altijd blijven bestaan.
Bij de naam Buziau ziet mijn geestesoog alleen nog dat vreemde, hoekige, spierwitte gezicht. Het doet wat koud en eng aan, maar was geheel in de traditie van de theatermaquillage van toen. Dan hoor ik de briljante imitatie van Toon Hermans die hem als jongeman ontmoette en voor wie hij een zeer hoge achting koesterde. Met de vreemd-schorre-typische-Buziau stem verdween Hermans en transformeerde volledig in zijn held: “Wat weten de mensen van paarden? De mensen weten niets van paarden! Ze weten alleen dat een paard zo nu en dan wat laat vallen. En dan komen de kinderen en die rapen het op… en dan zeggen ze “Een hoefijzer brengt geluk..”. Mooi geintje ‘uit den ouden doosch’ en een treffend voorbeeld van waar vandaan Hermans later zelf de mosterd haalde. Iedere generatie zijn leermeester. Minimalisme en mimiek werden bij hem, evenals bij Buziau, zijn belangrijkste handelsmerken.
Toch ook hier, de uitgeschreven woorden lezend, is er maar één conclusie; je had er bij moeten zijn.