Landbouwtransitie is kans voor Gelderland
Het is van groot belang dat we ten alle tijden kunnen rekenen op een goede voedselvoorziening. Daarvoor hebben we boeren hard nodig. Tegelijkertijd beuken we steeds vaker aan tegen de grenzen van de ecologie en volksgezondheid op het platteland. Dat is een logisch resultaat van de schaalvergroting en intensivering, aangejaagd door aandeelhouders van grote bedrijven, die uit zijn op rendementen op korte termijn. Een onderbelicht element van dit proces is de massaleegloop die het teweeg heeft gebracht: het aantal boerenbedrijven is enorm gekrompen, dorpen lopen leeg en de overheid is onzichtbaar. Wanneer we de aanstaande landbouwtransitie slim vormgeven, kunnen boeren rekenen op een goed inkomen, wordt de volksgezondheid en natuur versterkt én herleeft de regionale economie.
We worden door rechtse partijen vaak voorgehouden dat de verduurzaming van de landbouw de doodsteek is voor het platteland. Het tegendeel is waar: als gevolg van schaalvergroting is het aantal boeren, en daarmee de levendigheid op het platteland, sterk gedaald. Tegelijkertijd zagen we dat de overheid verdween uit de regio als gevolg van rechts spreadsheetbeleid. Overheidsinvesteringen moesten renderen, en dat doet geld nu eenmaal beter op de Zuidas dan in Zetten. Als gevolg van deze tendens zijn kleine scholen, buslijnen en dorpshuizen wegbezuinigd. Er is nauwelijks aandacht geweest voor betaalbare huisvesting voor jongeren, waardoor het platteland in rap tempo vergrijst. Het tij moet nu echt gekeerd worden voordat het te laat is.
Ironisch genoeg kan de verguisde landbouwtransitie helpen om dit te bewerkstelligen. Jonge boeren zijn op zoek naar toekomstbestendige verdienmodellen, en zijn bereid daar verder in te gaan dan hun voorgangers. Dat bleek toen het landbouwakkoord klapte terwijl het NAJK best tevreden was. Ze geven aan liever strengere doelen te krijgen die vaststaan voor de lange termijn dan zwalkend beleid te moeten volgen, omdat ze te maken hebben met lange afschrijvingstermijnen van investeringen. Het is aan de overheid om duidelijke en haalbare doelen te stellen die langjarig vaststaan. Met financiële prikkels moeten ervoor worden gezorgd dat boeren kiezen voor een bedrijfsvoering die leidt tot afdoende voedselproductie, een weerbare natuur en een betere volksgezondheid. Door dit gebiedsgericht te doen en in te spelen op initiatieven vanuit de sector, hebben boeren vrijheid om dit zelf in te vullen. De overheid stelt randvoorwaarden en zorgt voor de vergoeding voor maatschappelijke diensten, de ondernemende geest van de boer doet de rest.
Wanneer dit goed uitgevoerd wordt zullen minder boeren uitgekocht hoeven worden. Het verdienvermogen is immers op een andere manier gewaarborgd: kennisontwikkeling, natuurbeheer en een eerlijke prijs voor voedsel. Daardoor verandert het platteland niet in een lege vlakte met enkele ondernemers, maar wordt het een rijk landschap met diverse innovatieve boeren. De waarde die wordt geproduceerd op de boerderij verdwijnt niet in de zakken van onbekende aandeelhouders, maar wordt lokaal weer uitgegeven. Dat versterkt de economische potentie van het platteland. Om het platteland de kans te geven weer op eigen benen te staan, is het fair als het Rijk investeert in voorzieningen. Scholen, buslijnen en betaalbare woningen kunnen dan weer hun intrede maken en het vestigingsklimaat versterken. Laten we met een Nationaal programma voor de Veluwe beginnen met deze nieuwe aanpak, als lichtend voorbeeld voor de rest van het land. Immers, als we het bij het grootste natuurgebied kunnen, dan elders ook.
Kortom, bevrijd de boer van de negatieve spiraal van schaalvergroting en intensivering, en laat ze doen waar ze goed in zijn: kwalitatief voedsel produceren in samenhang met de natuur. Maak dorpen weer levendig: verduurzaam de landbouw. Er valt wat te kiezen op 22 november.