Logo Joop
De opiniesite van BNNVARA met actueel nieuws en uitgesproken meningen

Verbonden geschiedenis

  •  
05-05-2022
  •  
leestijd 22 minuten
  •  
2464 keer bekeken
  •  
5209840705_918eed0bcb_4k

Monument in Den Haag ter herdenking van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië

© cc-foto: Roel Wijnants

Herdenken. Her – denken. Opnieuw denken. Ons bezinnen. Opnieuw denken aan dat wat we misschien liever zouden vergeten.

Zo gaat het al heel lang, op 4 mei herdenken en op 5 mei de bevrijding vieren, maar moeten we niet eens gezamenlijk opnieuw denken over hoe we gezamenlijk moeten herdenken, hoe we het verleden een plek moeten geven, en waarom?

Waarom moeten we eigenlijk herdenken? Kunnen we niet beter in het hier en nu leven, en alles wat we betreuren achter ons laten, alles wat in het verleden van onze ouders en grootouders en nog verder terug plaatsvond vergeten, en ons samen richten op de toekomst?

Waarom stilstaan bij een oorlog van meer dan 75 jaar geleden terwijl er nu een heftige oorlog in Oekraïne aan de gang is, waarom stilstaan bij de Holocaust als je zelf niet Joods, maar katholiek of moslim bent, en ook geen Sinti of Roma, geen homoseksueel, waarom stilstaan bij leed dat door anderen is geleden en niet door jou, jouw ouders of grootouders, niet door jouw familie, niet door mensen van jouw cultuur, waarom stilstaan bij leed in kampen van zo lang geleden, waarom nu medelijden hebben met mensen die in die oorlog honger leden terwijl er momenteel op veel plekken in de wereld honger wordt geleden, en ook door gezinnen in Nederland? 

Waarom gesneuvelde militairen en burgers herdenken die je nooit hebt gekend en die je ouders ook nooit hebben gekend?

Toen mijn zus en ik in 1965 op school hoorden dat we ‘twee minuten stil moesten zijn op 4 mei’, precies om acht uur, om de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog te herdenken, en mijn zus en ik tijdens de avondmaaltijd mijn ouders voorstelden om dat gezamenlijk te doen, schrok ik van hun reactie. 

Ik weet niet meer wie van mijn twee ouders mopperde: ‘Het gaat altijd over wat hier is gebeurd en nooit over wat wij hebben meegemaakt.’

Ik begreep hun -in mijn ogen- botte commentaar niet. Ik wist nog niet dat je jaloers kunt zijn omdat het leed van anderen officieel wordt erkend, terwijl je ervaart dat je je eigen verdriet niet met anderen kan of mag delen omdat er officieel geen erkenning is voor jouw, in de oorlog opgelopen, trauma’s. 

Hun jaloezie, zo wist ik als 12-jarige in 1965 nog niet, maar leerde ik langzamerhand, betrof vooral het feit dat hun eigen kinderen wel alles wisten te vertellen over wat ‘hier’ was gebeurd, terwijl ze noch op school, noch via de media iets leerden over wat zíj́ ‘daar’ hadden meegemaakt. 

Wat ik als 12-jarige maar ook als 17-jarige nog niet wist, en wat ze me pas vertelden toen ik -30 jaar oud- vragen ging stellen over hun jeugd, hun oorlogsverleden, hun reden om naar Nederland te gaan en hun aanpassingsproblemen in dit land, was, dat ze in de eerste jaren na hun vlucht naar Nederland, in december 1950, in de pensions waar ze ondergebracht werden, al te maken hadden met pensionhouders die hun toebeten ‘dat zij geen hongerwinter hadden gekend, en dat zij van geluk mochten spreken omdat ze ‘de oorlog’ niet hadden meegemaakt. 

Mijn moeder dacht dan beschaamd: misschien was het hier allemaal veel erger omdat het hier koud en guur was.

 Ze was met de boot aangekomen toen het 12 graden onder nul vroor, dus was vanaf de eerste dag in Nederland al geconfronteerd met een strenge winter. 

Ze nam het de pensionhouders niet kwalijk dat zij de oorlogstijd in Nederlands-Indië bagatelliseerden en dacht: misschien weten ze niet dat je in de Japanse vrouwenkampen door ondervoeding allerlei ziektes kon oplopen waar je, misschien, niet door hoeft te overlijden als je in je eigen comfortabele koloniale woning alles kan eten en drinken wat voorkomt dat je uitdroogt, maar in een kamp zonder schoon drinkwater, waar iedereen elkaar door de erbarmelijke omstandigheden en het gebrek aan hygiëne besmet, zodra je ondervoed bent, al snel aan sterft, en dat velen in die tropische atmosfeer aan difterie en tyfus doodgingen, en dat het ook in de tropen erg is als je dag en nacht honger voelt. 

Misschien was het inderdaad allemaal veel erger in de hongerwinter in Nederland, veel zwaarder voor jong en oud, en mocht zij blij zijn dat ze met haar zusje in de hete zon lijkkistjes kon vlechten -er waren er veel nodig omdat er elke dag jonge kinderen stierven- vlechtwerk waar ze dan net genoeg geld meeverdienden om een appeltje van te kopen in het kampwinkeltje, een appeltje dat ze verdeelden over hun zessen, elk een partje. 

En ze zweeg over hun verdriet vanwege hun elfjarig broertje dat werd weggehaald, zoals alle jongens van elf en ouder omdat ze naar een speciaal jongenskamp moesten, en haar moeder geen idee had of ze haar zoon ooit weer terug zou zien…

En ze wilde zichzelf noch anderen herinneren aan de keer dat een Japanse bewaker haar met een stok sloeg omdat ze niet voor hem wilde buigen, en een nog hardere klap kreeg toen ze niet diep genoeg boog. 

Mijn vader dacht: ach wat weten zij over wat wij hebben meegemaakt? Ik ga ze niet vertellen dat ik als krijgsgevangene op een Japanse boot na een torpedering langer dan 12 uur in de oceaan aan een kist heb gehangen en blij moet zijn dat ik het heb overleefd omdat ik niet zwemmen kon, terwijl mijn twee ooms, mijn neef, en mijn vriend toen met nog 5900 anderen zijn omgekomen, en dat ik daarna aan een dodenspoorweg moest werken met niet meer kleding dan een lendendoekje, en dat ik verder alles was kwijtgeraakt, altijd hongerig, moe en uitgeteerd, maar als je niet werkte kreeg je klappen van de Japanner. 

Hij vertelde niet dat hij de Indonesische dwangarbeiders die de honger en het zware werk aan de spoorlijn vaak niet overleefden, in het oerwoud zag liggen en hij ze niet mocht begraven, maar gedwongen werd door te werken aan de spoorlijn, want de beesten zouden die lijken wel opvreten, zei de Japanse bewaker. Ook vertelde hij niet dat ze moesten toekijken als hun kameraden werden gemarteld, en dat hij ook moest toezien hoe zijn broer door de vijand met een honkbalknuppel werd gemept totdat hij bewusteloos was. 

Mijn vader dacht: je gaat niet ruziemaken over wie het meest heeft geleden onder de oorlog. En hij sprak toch al nooit over wat hij had meegemaakt tijdens die Tweede Wereldoorlog en ook nooit over de oorlog erna, toen Indonesië kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog haar onafhankelijkheid had uitgeroepen, maar Nederland niet bereid was de kolonie Nederlands-Indië aan de oorspronkelijke bewoners af te staan. 

Na de Tweede Wereldoorlog begon er daardoor, terwijl ze nog lang niet waren hersteld van de vorige, meteen weer een nieuwe wrede oorlog, waarbij mijn ouders nooit wisten wie of waar de vijand was.

Dus toen ruim tien jaar na de Nederlandse pensionhouders en de sociaal werkers die hun terechte klachten over het uiterst beperkte comfort en het karige eten in de pensions afwimpelden met de opmerking ‘Jullie hebben de oorlog zeker niet meegemaakt’, ook hun eigen kinderen de oorlog van ‘hier in Nederland’ belangrijker achtten dan hun verleden, voelden ze zich pas echt totaal miskend met betrekking tot hun trauma’s.

Ik was onwetend over hun verleden omdat zij ons niet hadden willen belasten met hun trauma’s. Ze waren naar Nederland gevlucht omdat ze dachten dat er hier in dit land een betere toekomst zou zijn voor hun kinderen, en in hun ijver om zich aan te passen en die betere toekomst op te bouwen, hadden ze geen gelegenheid gehad om hun eigen trauma’s te verwerken. Alles was opgezouten, en ’s nachts, in nachtmerries kwamen hun zorgen, verdriet, en angsten boven.

Als dertienjarige had ik geen flauw idee wat er in hen omging. 

Ik voelde me gedwongen een keuze te maken. Moest ik mijn ouders dom vinden en ze om hun houding veroordelen? Of moest ik loyaal zijn naar hen en openstaan voor de argumenten die ze aanvoerden om hun zichtbare weerzin te rechtvaardigen? 

Ze zeiden dat ze het beu waren om elk jaar opnieuw te horen over de Tweede Wereldoorlog in Nederland en Europa, terwijl de Tweede Wereldoorlog die zij hadden meegemaakt aan de andere kant van de wereld en de slachtoffers die daar gevallen waren, nooit werden herdacht. Moest ik meegaan in hun neiging de gebeurtenissen tijdens WO2 in Europa te relativeren omdat zij, met hun ervaringen in Japanse gevangenkampen, zich achtergesteld voelden door de Nederlandse overheid en in de Nederlandse media? 

Ik schaamde me diep dat mijn ouders de ernst van de holocaust niet leken te beseffen. Maar doordat zij zich in hun eigen leed te veel en te vaak genegeerd hadden gevoeld, iets wat inderdaad stelselmatig gebeurde, konden ze het leed van anderen er als het ware niet bij hebben.

Door hen op een dag vragen te stellen over hun verleden, kreeg ik meer begrip voor hun onverwerkte oorlogstrauma’s, ik ging inzien wat de twee oorlogen met hen hadden gedaan, en zij, op hun beurt, gingen het gebeurde dankzij mijn soms onnozele vragen omdat ik op school niets had meegekregen over dat deel van de wereldgeschiedenis, en door mijn eindeloos doorvragen, hun persoonlijke gebeurtenissen stap voor stap verwerken. Sommige trieste heftige ervaringen hadden ze nooit eerder aan iemand, ook niet aan elkaar verteld. 

Ik begon alles wat ik in de bibliotheek kon vinden over hun geschiedenis te lezen en mijn grootouders, ooms en tantes en anderen van hun generatie uit hetzelfde deel van de wereld afkomstig, ook vragen te stellen om het grotere plaatje te leren zien en al die persoonlijke ervaringen binnen die complexe historische context te kunnen plaatsen.

Doordat ik mijn ouders in 1983 voor het blok zette en ze met een cameraploeg overviel voor mijn documentaire ‘Het land van mijn Ouders’ om ze uit te horen over hun verleden, hun herkomst, keuzes, en onverwerkte trauma’s, begon ik te begrijpen waardoor hun jaloezie was ontstaan. Ik merkte hoe ze opengingen omdat er eindelijk naar hen geluisterd werd. 

In die periode kwamen er geleidelijk en mondjesmaat officiële herdenkingen voor ‘hun oorlog’. Daarvoor waren ze dankbaar, ondanks de (nog altijd) achterstallige betalingen en ondanks de (nog altijd) tamelijk onverschillige houding van de Nederlandse overheid ten aanzien van wat zij als Nederlandse onderdanen in de Tweede Wereldoorlog en tijdens de daaropvolgende Indonesische bevrijdingsstrijd hadden meegemaakt. 

Dankzij die nog wel schaarse maar groeiende erkenning voor hun verhaal, raakten mijn ouders bereid om meer te weten te komen over het Europese oorlogsleed en met name de Holocaust, waarover ik als kind op de lagere school al een beetje had gehoord, toen we klassikaal het boek Anne Frank hadden gelezen. 

Kortom, eindelijk ging ik -dertig jaar oud inmidels- echt naar mijn ouders luisteren, en zij gingen steeds meer vertellen. Ik merkte hoe blij zij waren dat er voor het eerst interesse werd getoond in wat zij hadden ondervonden. Mijn leerproces werd ook hun leerproces. Door mijn vragen werden zij zich van alles bewust waar zij eerder niet bij stil hadden gestaan, of niet aan durven denken. 

Zij voelden zich beter begrepen. Maar in mij rezen er steeds meer vragen op. Waarom hadden zij niet de kant van de Indonesiërs gekozen, het was toch logisch dat de oorspronkelijke bevolking van het land niet langer door Nederland onderdrukt wilde worden? Waarom had mijn vader aan de kant van de Nederlanders gevochten, tegen de Indonesische vrijheidsstrijders, terwijl zowel mijn vader als mijn moeder zowel Europese als Indonesische voorouders hadden. 

Ze hadden toch veel beter aan de kant van de Indonesische vrijheidsstrijders kunnen staan? 

Door de gesprekken met mijn ouders kwam ik erachter wat kolonialisme inhield. Een simpel voorbeeld uit de koloniale tijd is het verhaal van mijn eigen overgrootouders. 

Mijn grootmoeder, de moeder van mijn moeder, de oma op wie ik altijd stapelgek ben geweest, was een kind van een uit Duitsland geronselde Pools-Joodse soldaat die in een kazerne op Sumatra terechtkwam om tegen de Atjeeërs te vechten, een bevolkingsgroep die zich niet aan Nederland wilde overgeven. Ze waren goede vechters en hielden hun verzet tientallen jarenlang vol. Daardoor sneuvelden er veel jonge soldaten per expeditie. Expeditie, zo noemde Nederland zo’n tocht waarop ze probeerden het verzet van de Atjeeërs de kop in te drukken. In werkelijkheid waren het korte oorlogsmissies. Vanwege de hoge aantallen sterfgevallen en gewonden konden de koloniale overheersers niet meer zo gemakkelijk Nederlandse jongemannen voor die expedities strikken, dus ronselden ze overal in Europa arme werkeloze jongemannen die op de boot naar Indië een korte opleiding kregen in schieten en haat tegen het bruine volk. Daarnaast kregen ze hun soldij vaak voor een deel uitbetaald in alcohol. 

Op een bepaald moment kochten ze ook in Afrika op slavenmarkten Afrikaanse slaafgemaakte mannen op om in het koninklijke Nederlands-Indische Leger voor het uitbreiden van de kolonie te vechten. Ook was de belasting voor de oorspronkelijke bevolking zo hoog dat zij op sommige eilanden, zoals bijvoorbeeld de Molukken, gemakkelijk voor een laag loon, hoger dan het inkomen dat ze als arme boer of met kleine handel bij elkaar konden sprokkelen, het koloniale leger in konden lokken. Ook in het leger gold de verdeel-heers-structuur en werd verschil gemaakt op basis van huidskleur. 

Mijn overgrootmoeder, ofwel de moeder van mijn oma, was een van het eiland Java geronselde arme boerendochter, die omdat haar vader de schuldeisers van de Nederlanders niet kon betalen, in de kazerne op het eiland Sumatra te werk gesteld werd, ongeveer 2000 km van het dorp van haar ouders verwijderd. Daar werd ze een soort slavin van de militairen. Als elf, twaalfjarig meisje moest ze niet alleen koken, schoonmaken en de was doen, maar de militairen op al hun wenken bedienen totdat eentje, in dit geval die Pool uit Duitsland, haar voor zichzelf opeiste. Haar eerste kind van deze Pool was mijn oma van wie ze op 12-jarige leeftijd is bevallen. Pas toen er vijf kinderen geboren werden erkende de Pool zijn kinderen, en zijn jonge vrouw sliep onder zijn bed op een matje in de kazerne tussen de palen waarop het bed van deze Pool stond. Omdat ze tussen die palen werd geboren werd mijn oma -een zogenaamd kazernekind- ‘een palenkind’ genoemd, en dat was een scheldwoord. Mijn oma vertelde hoe haar vader haar moeder aan de haren over de grond sleepte als hij kwaad op haar was en dat zij hem dan smeekte om haar vrij te laten. Mijn oma besefte goed dat haar Javaanse moeder als het ware eigendom van haar Europese vader was. Toen ze een jaar of dertig was overleed deze overgrootmoeder aan tuberculose.

Kazernekinderen kwamen als de Europese vader gesneuveld was in weeshuizen terecht omdat hun Islamitische moeders niet voor hun christelijk gedoopte kinderen mochten zorgen. Als de Europese vader zijn kinderen erkende moesten ze gedoopt worden, en huwelijken tussen de militairen en de inheemse vrouwen waren meestal verboden. Die wet werd aangepast als ze in Den Haag opeens vonden dat ze wel mochten trouwen, maar dat wisselde per periode, want als er veel Nederlandse vrouwen naar Nederlands-Indië trokken werd die toestemming weer ingetrokken. 

Zonen van gesneuvelde Europese militairen kwamen rechtstreeks van het weeshuis dan vanaf hun vijftiende in de vooropleiding van het leger terecht en werden opgeleid tot fuselier. Al in de weeshuizen heerste een militaire rangorde en een militaire sfeer. 

De meisjes werden vaak in de weeshuizen opgepikt als ze een jaar of twaalf waren om in de kazerne te werken net als hun moeders ooit hadden gedaan, en als ze mooi waren en een lichte huidskleur hadden, was er een kans dat ze een Europese partner vonden en in het slechtste geval kwamen ze in bordelen terecht.

Wat ik over de kolonie Nederlands-Indië op school had geleerd was dat Nederland er 'iets groots' had verricht en dat de Gouden Eeuw dankzij de winsten uit de koloniën zoveel moois voor Nederland had opgeleverd. Die informatie gaf een vertekend beeld van de koloniale samenleving. Naarmate ik meer en meer en dieper in de archieven dook, en naar de persoonlijke verhalen van o.a. mijn eigen grootmoeder luisterde, werd me duidelijk hoe slavernij, racisme, ongelijkwaardigheid, discriminatie, militaire overheersing, onderdrukking en uitbuiting in de kolonie diende om rijkdommen voor de Nederlandse zakenlieden en de Nederlandse schatkist te verwerven, maar dat werd in die geschiedenislessen niet vermeld. 

De complexiteit van die koloniale geschiedenis, de verdeel-heers structuur waarmee Nederland de onderdanen van de kolonie onder controle hield, de manier waarop Nederland militairen voor de laagste rangen in het koloniale leger ronselde, dat alles werd mij steeds duidelijker, en ook hoe mensen zoals mijn ouders in dat koloniale radarwerk pionnen werden, schakels in een samenleving van apartheid die als enige functie had Nederland rijk te maken en rijk te houden. 

Door hun Europese opvoeding, hun Nederlandse scholing in Nederlands-Indië, dus in de koloniale tijd, inclusief de daarbij behorende koloniale indoctrinatie en hun relatief bevoorrechte plek in de koloniale hiërarchische samenleving, wisten zij niet beter dan dat zij boften, ze hadden geluk, omdat zij de Nederlandse identiteit bezaten en daarom was het roodwitblauw hun vlag en waren zij trouw aan het Koninklijk Huis. 

Mijn vader was al vanaf zijn vijftiende levensjaar opgeleid tot soldaat, tot scherpschutter, en had slechts een paar jaren technische school doorlopen. Een jongen zoals hij kon in de crisistijd niet anders dan het leger ingaan en een opleiding volgen tot fuselier. 

Mijn moeder had een vader met een redelijk goede baan als ambtenaar. Ze was acht jaar jonger dan mijn vader, ze kon goed leren, zou naar de hbs gaan en wilde arts worden, maar door de oorlog moesten de scholen sluiten en mijn moeder was 12 jaar oud toen de oorlog begon. Ze was zestien toen de oorlog voorbij was, maar er waren niet meteen weer scholen omdat iedereen nog terug moest komen uit de diverse kampen in het uitgestrekte gebied van de Gordel van Smaragd. Ze kreeg een soort inhaal-school, waarbij er meerdere jaren lesstof in een enkel jaar werden gedoceerd.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog ging mijn moeder met haar moeder, broer en zus het vrouwenkamp in. Mijn oma, omdat ze half Aziatisch, half Europees was, mocht eigenlijk buiten het kamp blijven. Vanaf het moment dat haar man werd opgepakt om naar een burgermannenkamp te worden vervoerd, viel de Japanse geheime dienst (de Kempetai) haar avond aan avond lastig door op bezoek te gaan met een groepje Japanners om haar en haar blonde dochter als troostmeisjes te rekruteren. De druk die ze op haar uitoefenden werd steeds indringender. Haar blonde dochter moest zich elke avond in het duivenhok verstoppen uit vrees dat de Japanners haar zouden meenemen. Ook toen mijn oma met haar gezin naar een onopvallende kleinere woning in een andere buurt verhuisde bleven de Japanners onverwacht binnenvallen. Daarom verkoos mijn oma met haar kinderen toch het kamp in te gaan, in de hoop dat het daar veiliger was.

Na de bom op Hiroshima in augustus 1945, op een foto, ver nadat mijn vader het krijgsgevangenkamp op het eiland Sumatra had verlaten, ziet hij er in zijn nieuwe militaire uniform nog altijd broodmager uit. 

Zodra hij terug op Java kwam, hoorde hij verhalen van hogere militairen over slachtpartijen op mensen zoals hij, van gemengde Europees-Aziatische afkomst. Door de Japanners opgeleide Indonesische jongeren (pemuda’s) hadden het met name op mensen zoals mijn vader gemunt omdat ‘Indische jongens’ -zoals ze werden genoemd wanneer ze zowel Europees als Aziatisch bloed hadden- altijd in de frontlinie van de koloniale legers hadden gestaan. Ze werden gehaat en door de Indonesische onafhankelijkheidsstrijder ‘de honden van de Nederlanders’ genoemd.

De witte officieren zeiden tegen mijn vader dat het in zijn eigen belang was om te tekenen voor Orde en Rust.

En Orde en Rust, daar verlangden de jongemannen zoals mijn vader erg naar, na die zware oorlogsjaren.

Mijn vader schrok van de verhalen over families zoals de zijne die in mootjes gehakt waren en door Indonesische relschoppers in een put in hun eigen tuin gestopt, baby’s die aan puntige stokken waren geregen, de lijken met afgehakte armen en benen in de rivier. 

Dit soort afschuwelijke taferelen inderdaad vonden inderdaad plaats, maar de aantallen gevallen waren door de officieren wel een beetje aangedikt, de aantallen doden die in die specifieke periode vlak na de bevrijding gevallen waren, had men, zoals dat soms gaat, overdreven om te zorgen dat de jongemannen zoals mijn vader meteen weer bereid zouden zijn het militair uniform aan te trekken. Mensen zoals mijn vader, die eigenlijk moe waren van de Tweede Wereldoorlog die zij hadden overleefd, werden nu opgejut om te tekenen om orde en rust in hun geboorteland te herstellen. 

Mijn vader vond dat Indonesiërs terecht onafhankelijkheid hadden opgeëist, en geloofde heilig dat die onafhankelijkheid door een keurig Indonesisch vrijheidsleger was uitgeroepen dat zich aan de internationale regels hield, maar dat het bij deze gruwelijke incidenten ging om jonge oproerkraaiers die in het wilde weg mensen aan het vermoorden waren, dus hij was onmiddellijk bereid om te helpen die rust en orde in zijn geboorteland te helpen creëren. 

Toen bleek dat de Nederlandse overheid niet van plan was om de door Indonesiërs uitgeroepen onafhankelijkheid te accepteren en te respecteren, en Nederland een koloniale oorlog begon, waar mijn vader, door te hebben getekend voor Orde en Rust, aan mee moest doen, voelde mijn vader zich wel al enigszins bedrogen. 

Niet alleen mijn vader, maar meer mannen zoals hij, hebben zich hierdoor bedrogen gevoeld. 

Ze kregen geen soldij voor de periode van hun krijgsgevangenschap, en aan de belofte dat ze het naderhand nog zouden ontvangen heeft de overheid zich niet gehouden. Hij heeft zijn soldij tot aan zijn dood in 2009 nooit gekregen. En toen hij tekende voor Orde en Rust moest hij zelf voor zijn uniform betalen. 

Dat krenkte mijn vader vooral toen na de vier jaren oorlog tegen de Indonesische vrijheidstrijders door diezelfde Nederlandse officieren werd gezegd dat hij, en zijn Indische kameraden, maar beter in Indonesië konden blijven, want wat hadden zij in Nederland te zoeken, met hun bruine huidskleurtje, zij hoorden toch eigenlijk hier in dit land, bij hun eigen mensen. 

Eerst was hij goed genoeg om tegen zijn eigen mensen te vechten omdat Nederland economische belangen had om de kolonie te behouden, en nu ze onder druk van de grote mogendheden in het buitenland toch gedwongen werden om de onafhankelijkheid na heel veel bloedige strijd te aanvaarden, vonden ze dat hij juist bij de mensen hoorde op wie hij kort tevoren nog meedogenloos het geweer moest richten. Mijn vader voelde zich gebruikt.

Herdenken? Het was niet zo dat ze met afwachtende houding hadden gehoopt dat de Nederlandse overheid op een dag zou zeggen: Hé Indo- soldaten van het voormalige Koninklijke Nederlands Indische Leger willen jullie misschien ook nog iets herdenken?

Integendeel. Maar in hun poging om iets te organiseren waren ze gefrustreerd geraakt omdat ze op allerlei duistere wijzen telkens werden tegengehouden, tegengewerkt, ook al wilden ze er graag zelf geld voor neertellen.

De uitgestelde betalingen voor het feit dat ze als militair in dienst van het Nederlands Koloniale Leger (KNIL) in een krijgsgevangenkamp hadden gezeten werden niet ingelost. Ze zaten met schulden omdat ze alles wat ze nodig hadden om naar Nederland uit te wijken wel tot op de laatste cent moesten terugbetalen. 

Over gebeurtenissen zoals de torpedering die mijn vader had overleefd maar waarbij 5900 mensen waren omgekomen, kregen ze geen informatie. 

Niet alleen mijn vader, al die mensen zoals mijn ouders gingen op eigen initiatief proberen om herdenkingen te organiseren. Mijn ouders hadden samen met andere dorpelingen die net als zij de tweede wereldoorlog in Azië hadden overleefd, geld bij elkaar gelegd om aan het dorpsmonument van de Tweede Wereldoorlog een gedenkplaat toe te voegen dat de gevallen slachtoffers in Azië herdacht.

Deze gedenkplaat was er pas in 2006, maar mijn ouders waren dolgelukkig. Toen mijn vader de dag na de eerste herdenkingsceremonie vernam dat ik op 15 augustus bij een monument in een heel andere plaats het verhaal over zijn torpedering had voorgelezen, vroeg hij of ik dat het volgend jaar, in 2007, bij het plakkaat in zijn dorp ook wilde voorlezen.  Natuurlijk zei ik ja.

Mijn vader was toen 85 jaar. Hij kreeg echter van het plaatselijk herdenkingscomité te horen dat de herdenking van de vrede in Azië slechts eenmaal in de 5 jaar was toegestaan.

Mijn vader overleed in 2009 na een langdurig ziekbed. 

In 2019, tien jaar na zijn overlijden ging ik naar die herdenkingsplek in het dorp kijken omdat ik daar voor hem een kleine ceremonie wilde houden, maar ik zag de gedenkplaat nergens.

Toen ik de gemeente opbelde werd ik door de mensen die het zouden moeten weten van het kastje naar de muur gestuurd. Niemand van het comité wist over welke plaquette het ging. Er waren tal van gedenkplaten en gedenkstenen rond het dorp, die werden allemaal opgenoemd, maar die betroffen allemaal de Tweede Wereldoorlog in Europa. 

Ik gaf niet op. Ik bleef iedereen lastigvallen over de gedenkplaat waar mijn vader, samen met vele andere dorpelingen met dezelfde trauma’s aan mee had betaald, en die samen met hem na jarenlange lobby eindelijk in 2006 het genoegen konden beleven bij hun eigen herdenkingsplek de slachtoffers van de oorlogen die zij hadden meegemaakt, te herdenken.

Na heel veel bellen met mensen die het zouden moeten weten, na lang aandringen, omdat ik niet opgaf, kwam ik het volgende te weten. De man aan de telefoon die zich steeds niets herinnerde zei uiteindelijk: ‘Oja, er is inderdaad een- of tweemaal op die plek bij die gedenkplaat een herdenking geweest en toen is er in overleg met de gemeente besloten om de herdenking voortaan alleen nog in de gemeenteplaats te doen, want daar was een andere plaquette die de mensen van een woonzorg ook op eigen initiatief hadden geregeld, en daar hielden ze het elk jaar.’ Hij verwijst me naar iemand die absoluut zou moeten weten wat ermee gebeurd is, maar die antwoordt: ‘Nee hoor, ik weet niks van een gedenkplaat van Indische Nederlanders.’

Dit herdenkingsverhaal stemde mij tot nadenken. 

Waarom herdenken? Wat is het nut als we niet in staat zijn om ons in te leven in het leed van anderen? Hoe kunnen we ons leren openstellen voor de geschiedenis van anderen?

Hoe leerde ikzelf over de Holocaust en over de Tweede Wereldoorlog in Europa? Niet dankzij school, want op de lagere school en de middelbare school bleek ik toch wat van de weerzin van mijn ouders te hebben overgenomen, en luisterde ik maar met een half oor naar het toch al weinige dat er werd verteld.

Ik ben inmiddels al 51 jaar getrouwd met een man die halfjoods is. Hij werd geboren in 1948, dat is slechts 3 jaar na de Bevrijding in Nederland, en hij groeide op in een omgeving met streng gereformeerden waar nog altijd anti-joodse sentimenten heersten alsof ze niets van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust hadden geleerd. Mijn man heeft heel weinig familie over, en het duurde heel erg lang voordat de familieleden die de Tweede Wereldoorlog hadden overleefd, in staat waren om erover te praten.

Dankzij wat mijn echtgenoot mij leerde over de Holocaust en dankzij de details naar welke hij zelf op onderzoek was gegaan, kon hij mij veel vertellen van hoe de Tweede Wereldoorlog in Europa was verlopen. 

Hij leerde van mijn familie en ik van zijn familie.

HERDENKEN. SAMEN HERDENKEN.

HET LIJKT SIMPEL. Je bent 2 minuten samen en dan is het gedaan.

Maar op die manier is het zinloos.

We moeten leren om naar elkaar te luisteren. Niet alleen naar onze eigen familieleden, naar onze liefdespartner en naar onze beste vrienden, maar ook naar de mensen met wie we de straat, de wijk, het dorp, de stad, de provincie en het land delen.

We kunnen elkaar vragen naar elkaars verleden en proberen het verband te zien tussen de verschillende verhalen, en daarvan leren over hoe we in de toekomst met elkaar om moeten gaan.

Ik weet bijvoorbeeld pas sinds kort dat Marokkanen ook mee hebben gevochten tegen de nazi’s, maar ik wist wel van mijn moeder, dat Nepalese, en Indiase mannen in het Britse leger met de geallieerden hadden meegevochten. 

Herdenken begint bij samen opnieuw denken aan dat wat we liever zouden vergeten. Durf het te vragen aan vrienden en durf te luisteren naar het verhaal van de ander.

Dus nu vraag ik: Aan wie dacht jij dit jaar, vandaag, op 4 mei in die twee minuten? 

Ik dacht aan een van de slachtoffers van de torpedering van de Junyo Maru, het schip waarop mijn vader vervoerd werd en met hem duizenden krijgsgevangenen en Javaanse dwangarbeiders. Mijn vader hoorde ze om hun moeder huilen in de nacht toen hij zich in de oceaan aan de houten kist vastklampte. Ik dacht aan zijn beste vriend, Trompet heette hij, die wist dat mijn vader niet kon zwemmen en daarom in de mast klom om een boei voor mijn vader te pakken maar dat mocht niet van de Japanner en die heeft toen het hoofd van mijn vaders vriend met een bijl doormidden gespleten. 

Ik dacht ook aan Toemina, de Javaanse oma van mijn moeder die 2000 kilometer verwijderd van haar ouders, op twaalfjarige leeftijd mijn oma ter wereld bracht. 

Ik dacht aan de soldaten die zich bedrogen voelden toen ze in een uitzichtloze koloniale oorlog terechtkwamen om een smerige strijd te voeren waar ze de rest van hun leven onder gebukt gingen vanwege schuldgevoelens. 

Ook dacht ik aan de slachtoffers van de moordpartij in de Kampong Rawa-gedeeee waar het Nederlandse leger alle mannen doodde. Het zou om slechts 20 slachtoffers gaan volgens de Nederlandse autoriteiten, maar het bleken er meer dan 400. Bij het dorp ligt een kleine steen ter herdenking. 

En natuurlijk dacht ik ook aan de mensen die door de Holocaust zijn omgekomen, maar ook aan iedereen die enkel en alleen door omstandigheden die ze zelf niet in de hand hadden in een oorlog terechtkwamen met een geweer in de hand, omdat ze onderaan in de hiërarchie van het land niet anders konden dan gehoorzamen.

Bij elke herdenking, maar vaker dan eenmaal per jaar, bid ik: Nooit meer oorlog, alsjeblieft, laat de mensheid stoppen met wrede vleesetende zoogdieren te zijn, help ons om onze hebzucht, onze gulzigheid, en onze machtswellust op te geven.

Kunnen we elkaars doden herdenken en de geschiedenis reinigen van leugens, racisme, fascisme en oorlogshitsers? 

Kunnen we elk jaar ruilen, zodat ik dit jaar iets leer over de Roma en het volgende jaar iets over Marokkaanse soldaten die in de Tweede Wereldoorlog sneuvelden en dat anderen iets leren over Toemina en de slachtoffers van de bersiaptijd?

Samen juichen omdat het Nederlands elftal, waarin individuen uit diverse minderheidsgroepen zijn vertegenwoordigd, heeft gewonnen is iets anders dan samen een groot onvergetelijk drama herdenken dat plaatsvond voordat die minderheidsgroepen in Nederland al deel uitmaakten van de Nederlandse bevolking. 

Interesse in elkaars leed, en daarmee begrip voor elkaars motieven, creëer je door voor elkaars oorlogstrauma’s aandacht te hebben. 

Al lijken die ervaringen soms in het niet te vallen naast het grote drama van de Holocaust, pijn, leed, verlies en verdriet zijn niet te meten, en daardoor ook niet vergelijkbaar. Verdriet staat los van aantallen. Aan samen herdenken gaat iets essentieels vooraf, en dat is kennis en wederzijds respect.

Vrijheid van denken impliceert vrijheid van herdenken. Vrijheid van herdenken is net zozeer een recht als het recht op vrijheid van meningsuiting. Herdenken is noodzakelijk als het doel is stil te staan bij grote fouten van de mensheid die niet herhaald mogen worden. Daarom is het belangrijk dat we als bevolkingsgroepen gezamenlijk herdenken, met respect voor elkaars verhalen, elkaars leed en elkaars verlies. Herdenken is gevaarlijk als het bevolkingsgroepen buitensluit, omdat uitsluiting onverdraagzaamheid en haat doen groeien. 

Marion Bloem, mei 2022. 

cc-foto: Roel Wijnants

Delen:

Praat mee

Onze spelregels.

0/1500 Tekens
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.