Statenleden moeten beseffen dat ze niet gekozen zijn om schone
handen te houden
In de campagnes voor de Provinciale Statenverkiezingen afgelopen maart werd er, vooral door rechtse partijen, veel gesproken over het falen van de ‘linkse samenwerking’. Dat was een slimme campagne-strategie van rechts – ‘framing’ in de terminologie van politieke strategen – want in de media ging het soms nergens anders over en het straalde negatief af op Cohen, Roemer, Sap en Pechtold, terwijl het eigenlijk een totale non-issue was. Oppositie-partijen hoeven namelijk helemaal niet per se samen te werken en de verschillen tussen bijvoorbeeld SP en D66 zijn er niet voor niets. Bovendien heeft een gezamenlijk oppositie-akkoord maar weinig zin omdat de oppositie in de Tweede Kamer per definitie geen meerderheid heeft. Zo’n akkoord is er dus alleen voor de bühne.
Voor de Eerste Kamer-verkiezingen van vandaag ligt dat helemaal anders. Gek genoeg is de term ‘linkse samenwerking’ sinds 7 maart echter bijna helemaal verdwenen uit de media. De Eerste Kamer wordt gekozen door de 566 leden van de Provinciale Staten, volgens een formule waarbij Staten-leden uit grote provincies een zwaardere stem hebben. VVD, PVV en CDA hebben in de Staten veel minder dan de helft van de zetels, en als je de stemgewichten per provincie meerekent, slechts 48% procent van de gewogen stemmen in handen. Als de linkse oppositie goed samenwerkt in de Eerste Kamer-verkiezingen, dan komt de coalitie uit op 36 zetels. De regering Rutte heeft dan geen meerderheid in de Eerste Kamer, zelfs niet met steun van de SGP, en zal voor alle maatregelen ook steun moeten krijgen van bijvoorbeeld de ChristenUnie of 50Plus. Dat zal een matigend effect hebben op het onbehouwen bezuinigingsprogramma van dit kabinet, en het leven in Nederland voor heel veel mensen een stuk aangenamer houden.
Maar de linkse oppositie kan zich nog niet rijk rekenen, want de uitkomst van de verkiezingen hangt van talloze details af. Het kan makkelijk misgaan, als Statenleden van linkse partijen ofwel niet voldoende op de hoogte zijn van de noodzakelijke rekensommetjes, ofwel zich laten leiden door misplaatste principiële bezwaren om op een andere dan de eigen partij te stemmen, ofwel er niet in slagen constructief samen te werken.
Eerst maar eens de rekensommetjes. In de berichtgeving over de Eerste Kamerverkiezingen overheerst het beeld dat het systeem schandalig ingewikkeld is – beeldvorming die de legitimiteit van de Eerste Kamer ondermijnt en dat zal Rutte goed uit zal komen als hij er straks geen meerderheid heeft. Maar de complexiteit wordt schromelijk overdreven: ook al is de uitkomst moeilijk te voorspellen, de regels zijn feitelijk niet moeilijker dan Rummikub, Monopoly of ieder ander zaterdagavond-gezelschapsspel. Je kunt het je als volgt voorstellen: iedere Statenlid krijgt een zak met munten, in grote provincies meer dan in kleine provincies, precies naar verhouding van het aantal inwoners. In Zuid-Holland zitten er 641 munten in elke zak, in Zeeland 98. Ieder Statenlid geeft zijn zak met munten aan één van de 13 partijen die meedoen aan de verkiezingen. Met 2,220 munten – de kiesdeler – kunnen deze partijen een zetel kopen. In totaal zijn er zo 166,561 munten te verdelen voor 75 zetels. Naar alle waarschijnlijkheid worden 69 van de 75 zetels op deze manier voor de volle prijs aan één van de partijen verkocht. Voor de resterende 7 zetels is de situatie iets ingewikkelder. Geen van de partijen heeft op dat moment nog voldoende munten om de volle prijs te betalen. Daarom worden deze ‘restzetels’ op de eerlijkst mogelijke manier verdeeld onder de partijen. De officiële procedure geeft telkens een restzetel aan de partij die daarmee de hoogste gemiddelde prijs per zetel betaalt. De makkelijkste manier om uit te rekenen wie dat wordt is om voor elke partij het tekort aan munten te delen door het aantal hele zetels plus 1: het zogeheten “gewogen tekort”. De 7 partijen van wie dit gewogen tekort het kleinste is krijgen een restzetel.
De verdeling van de restzetels hangt straks af van slechts enkele tientallen munten, en dus mogelijk zelfs van één stem meer of minder uit een kleine provincie als Zeeland. Daarom is Rutte ook zeer gebrand op de stem van Johan Robesin van de Partij voor Zeeland, die daarom laatst door Rutte en Wilders in het Torentje werd gefêteerd. De verdeling van restzetels lijkt uit te lopen op een strijd over wel of niet een restzetel voor de PVV en de SGP, en daarmee wel of niet 37 zetels voor de coalitie en 1 of 2 gedoogzetels voor de fundamentalistische christenen. Er zijn geen zekerheden te geven over het stemgedrag van de 566 Statenleden, maar een paar voorspellingen durf ik wel aan.
Van de partij 50Plus en de samenwerkende lokale partijen OSF is al in het nieuws gekomen dat enkele 50Plus Statenleden gaan stemmen op de OSF, terwijl de OSF de Zeeuwse stem van Robesin kwijt raakt aan de coalitie. Als een Noord-Hollands (439 munten) en een Limburgs (239 munten) 50Plus Statenlid op de OSF stemt, en verder iedereen trouw op de eigen partij, dan komen beide partijen slechts een paar munten onder de kiesdeler uit, en zijn ze allebei vrijwel zeker van een restzetel (hun gewogen tekort is dan, respectievelijk 24 en 68; als ook een 50Plus Statenlid uit Flevoland op de OSF stemt, zoals in de berichten vermeld, verliest 50Plus zijn ene zetel).
Ook de kleine christelijke partijen kunnen door samen te werken een extra zetel veiligstellen (zelfs zonder de restzetels af te wachten), maar verrassend genoeg lijkt de SGP een decennia-lange samenwerking met de ChristenUnie (SGP en ChristenUnie hebben in Noord-Holland zelfs een gezamenlijke lijst) te willen verbreken. In plaats van de ChristenUnie aan een extra zetel te helpen, hoopt de SGP zelf op een extra zetel met steun van de coalitiepartijen. Als CDA en VVD zo’n 1000 munten doorsluisen naar de SGP kan dat werken, maar alleen als de linkse partijen niet samenwerken om er een stokje voor te steken. De restzetel voor de SGP is namelijk zelfs met zulke forse steun niet zeker, en bovendien riskeren de coalitiepartijen hun eigen restzetel. In de meest waarschijnlijke scenarios komen CDA, VVD en PVV alle drie op een gewogen tekort van rond de 85, en de SGP rond de 95.
Zonder linkse samenwerking heeft de PvdA een gewogen tekort van 103 en GroenLinks 89. Maar de SP en D’66 hebben veel stemmen over, want hun kans op een restzetel is miniem. Als zij respectievelijk maar liefst 1700 en 800 munten slim doorsluisen naar een van de andere linkse partijen, lijden ze zelf geen zetelverlies (hun gewogen tekort blijft rond een comfortabele 55) maar blokkeren ze een meerderheid van de coalitie en een extra zetel voor de SGP. Wie er profiteert van hun steun – PvdA, GroenLinks en mogelijk de ChristenUnie – is ongetwijfeld onderwerp geweest van intensieve onderhandelingen.
Eigenlijk zou het dus niet mis mogen gaan voor de linkse partijen bij de Eerste Kamer-verkiezingen. Toch blijft het spannend, want zelfs als iedereen alle feiten op een rijtje heeft, zijn er nog een paar struikelblokken. Allereerst kunnen de partijen D66 en de SP een te hoge prijs vragen voor hun steun, of zelfs, tegen de electorale verhoudingen in, eisen dat de andere linkse partijen juist hèn aan een restzetel helpen. Van D66, vanouds pragmatisch en uitgesproken anti-PVV, is dit moeilijk voor te stellen. Als zij door te overvragen in de onderhandelingen met Links, de rechtse coalitie aan een meerderheid helpen, dan zal dat straks, verdiend, breed uitgemeten te worden in de media. Bovendien heeft D66 veel meer aan 6 zetels als de coalitie geen meerheid heeft, dan aan 7 zetels als de coalitie wel een meerderheid heeft. Want de komende jaren moet de minderheidsregering in het eerste geval telkens op zoek naar extra steun in de Eerste Kamer, en een middenpartij als D66 kan daar volop van profiteren.
Misschien wordt het grootste obstakel voor succesvolle linkse samenwerking wel gevormd door misplaatste linkse principes. Sommige statenleden willen mogelijk niet mee doen aan het strategische spel en weigeren principiëel om op een andere partij te stemmen, met een programma waar ze niet voor hebben getekend en niet 100% achterstaan. Die Statenleden moeten beseffen dat ze niet gekozen zijn om schone handen te houden, maar om de belangen en standpunten van hun electoraat zo goed mogelijk te behartigen. In een land waar CDA en VVD tot veel meer bereid blijken dan we ons ooit hadden voorgesteld – van samenwerking met een ondemocratische, xenofobe politieke partij, en ongeoorloofde druk op parlementariërs, tot beloningen voor loyaliteit met staatssecretariaten en ministerschappen en schimmige deals voor een Zeeuwse stem – kunnen linkse politici niet meer hun eigen morele gelijk boven politieke effectiviteit stellen. Gezien de enorme belangen voor het land, zou het onverteerbaar zijn als de Linkse Samenwerking niet een serieuze invulling krijgt bij deze verkiezingen.