Logo Joop
De opiniesite van BNNVARA met actueel nieuws en uitgesproken meningen

Van gulle gever tot grote graaier

  •  
13-03-2025
  •  
leestijd 6 minuten
  •  
47481 keer bekeken
  •  
ANP-513467112

Op ontwikkelingshulp wordt door de huidige minister Klever (PVV) 3,9 miljard bezuinigd. Bovendien worden alleen nog maar projecten gefinancierd die het eigenbelang van de Nederlandse economie steunen. Hiermee wordt de hulp volledig uitgekleed en de laatste resten van humanitair beleid over boord gegooid.

Nou is de hulp altijd al een combinatie geweest van humanitair beleid en commerciële belangen. Dat begon al bij haar ontstaan begin jaren ‘60. In de jaren daarvoor ontstond in sociaaldemocratische en kerkelijke kringen een pleidooi voor hulp aan arme landen. Dat pleidooi kreeg pas handen en voeten nadat in 1962 de twee werkgeversorganisaties in een brief aan de regering vroegen om een fonds te scheppen voor de financiering van Nederlandse export naar landen met te weinig koopkracht. De middelen daartoe, zo schreven zij, moeten komen uit de algemene volkshuishouding.

De vraag van de werkgevers leidde tot het Ministerie van Ontwikkelingshulp. Niet toevallig was een van de eerste ministers, minister Udink (1968-1971), in zijn vorige baan directeur van de Centrale Kamer van Handelsbevordering. Overigens stonden de arme landen kritisch ten aanzien van de hulp. Op de UNCTAD bijeenkomst in 1968, waar arme en rijke landen bijeen kwamen voor overleg, riepen de arme landen direct ‘TRADE NOT AID!’ Wat zij wilden was toegang van hun producten tot de markt van Europa en de VS. Hier voelden de rijke landen niets voor, dus bleef over de hulp. Hulp die, zoals later bleek, voor een groot deel ook weer gebruikt werd ter financiering van Westerse ondernemingen en bevordering van export. (Die weigering van TRADE was de directe aanleiding voor het ontstaan van de Wereldwinkels).

Ondertussen had Nobelprijswinnaar professor Tinbergen op verzoek van de VN een rapport geschreven over op welke wijze er op afzienbare termijn een einde gemaakt kon worden aan de armoede in de ex-koloniën. De opzet was eenvoudig: hef de tariefmuren rond Europa en de VS op zodat arme landen hun producten kwijt konden op de Westerse markten en gedoog enkele decennia dat arme landen tarief-muren konden opzetten zodat hun beginnende industrie de kans kreeg zich te ontwikkelen. En om dit geheel te bespoedigen, moesten rijke landen 0,7 % van hun BNP gebruiken voor ontwikkelingshulp. Deze resolutie -2626– werd door de Algemene Vergadering van de VN aanvaard zonder dat daar direct consequenties aan werden verbonden.

Als compensatie voor de onwil van rijke landen had de VN nog een tweede resolutie, namelijk dat in elk rijk land een organisatie opgericht moest worden die de bevolking intensief zou informeren over de toestand in arme landen. Voor Nederland werd dat de NCO (Nationale Commissie Voorlichting en Bewustwording Ontwikkelingssamenwerking). De NCO, opgericht in 1974, werd een grote commissie waarin een doorsnee van organisaties zitting had: werkgevers, vakbonden, kerkgenootschappen, vrouwen, jongeren, landbouworganisaties, universiteiten, de Novib en na enig aandringen de Wereldwinkels maakten deel uit van de commissie. Voorzitter werd Prins Claus.

De commissies kreeg 10 miljoen gulden en werd ingesteld voor drie jaar. Minister Udink, onder wie de NCO viel, wilde er een neutrale commissie van maken die ‘zich zou beperken tot het ontwikkelen van materiaal van niet controversiële aard’. Het aardige was dat er geen commissie bestond die zoveel controversiële reacties opriep als deze NCO. Dat kwam met name tot uiting toen de NCO een boycotcampagne van het Angola Comité financierde. Heel rechts Nederland was ontsteld. Volgens de Telegraaf hadden linkse figuren bewust die financiering mogelijk gemaakt om daarmee prins Claus en het gehele koningshuis te ondermijnen.

De subsidie ging echter gewoon door. Prins Claus trad af en Udink was van plan de NCO na de mandaatsperiode van drie jaar op te heffen. Voordat die drie jaar om waren, viel het hele kabinet en Pronk werd de nieuwe minister. Met Pronk, regerend van 1973 tot 1977, kwam een ander soort minister aan het bewind. Pronk, leerling van Tinbergen, wilde echt iets doen voor de arme landen en hij stelde een aantal criteria op waaraan hulpontvangende landen moesten voldoen. Zo moest de regering van de ontvangende landen de intentie hebben gelden terecht te laten komen bij de armen. Verder wilde hij bevrijdingsbewegingen steunen en landen die zich net bevrijd hadden van hun kolonisator.

‘Linkse hobby’s’, reageerde de VVD. Pronk heeft veel emanciperende en armoebestrijdende projecten gesteund, maar kon onder druk van de VVD niet voorkomen dat een aantal door hem niet gewenste landen toch gepromoveerd werden tot concentratielanden. Onder meer Indonesië, maar ook Cuba, Mozambique en Vietnam (na vertrek van de VS) werden gesteund en hij was de eerste die het bedrag van de hulp opvoerde tot de internationaal afgesproken 0,7 % van het BNP. Ook zijn opvolger Jan de Koning (CDA 1978 -1981) volgde in grote lijnen het beleid van Pronk.

Dat liep anders bij de volgende minister, de VVD’er mevrouw Eegje Schoo (1982-1986). Zij was de eerste minister die verklaarde dat ontwikkelingshulp óók het Nederlandse belang moest dienen. (Let op het woord ‘ook’. De huidige minister heeft het niet meer over ‘ook’ maar het totaal van de ‘hulp’ moet gekoppeld worden aan het Nederlands belang). Op alle manieren heeft Schoo geprobeerd het bedrag van hulp terug te schroeven maar in het algemeen zonder succes. De krachten in de Tweede Kamer die achter de NCO stonden waren nog te sterk. Ook het CDA, die steeds meer het beleid van de VVD steunde, werd in dit geval tot de orde geroepen door de kerken.

Ook de NCO zou volgens de minister moeten inkrimpen. Haar VVD had zich al lang geërgerd dat rond de 200 activisten bij een reeks landencomités, bij de Wereldwinkels (9 veldwerkers), bij de Novib en bij het kerkelijke IKVOS gefinancierd werden door de NCO. De minister bezuinigde hier en daar wat, probeerde de NCO onder haar gezag te brengen, maar door handig optreden van NCO-voorzitter Roethof bereikte ze weinig. Wel werd een ambtenaar van haar ministerie aan het bestuur van de NCO toegevoegd met de specifieke opdracht na te gaan of het beleid van gesubsidieerde organisaties wel overeenkwam met het buitenlandse beleid van de regering.

Na Schoo kwamen er een aantal ministers op Ontwikkelingssamenwerking die vaak kort bleven, weinig veranderden, en soms in de ogen van hun ambtenaren helemaal niets deden. Op minister Bukman bijvoorbeeld, de directe opvolger van Schoo, was zoveel ambtelijke kritiek dat zij een rapport opstelden namens ‘de werkvloer’ waarin ze klaagden over zijn non-beleid.

In 1989 kwam Pronk weer terug en hij bleef minister Ontwikkelingssamenwerking tot 1998. Daarna werd hij nog een kabinetsperiode minister van Milieu. In zijn Ontwikkelingssamenwerking-periode schreef hij een paar lijvige beleidstukken waarin hij zijn humanitaire beleid verdedigde en zelfs kon aangeven dat een dergelijk beleid niet direct maar wel op de lange duur ook in het belang was van de Nederlandse economie inclusief de werkgevers.

De VVD en in mindere mate ook het CDA bleven hem echter kritisch volgen. Dat kwam sterk naar buiten eind jaren ’90 rond de kwestie Oost-Timor. De Indonesische dictator Soeharto wilde Oost-Timor met geweld annexeren en Pronk waarschuwde hem dat in dat geval de Nederlandse hulp ophield. Soeharto was kwaad hierover, liet het er niet op aankomen, maar maakte zelf een eind aan de hulpsituatie. De Tweede Kamer was ontsteld. Hoewel Soeharto de hulp had beëindigd en niet Pronk kreeg de laatste wel de schuld. “Wat doet U nou, meneer Pronk”, zei CDA-woordvoerder Jaap de Hoop Scheffer. “En wij hadden nog wel zo’n goede handelsbetrekking met Indonesië!”

Pronk mocht nog wel aanblijven als minister, maar hij mocht zich niet meer bemoeien met dat land. Na Pronk komt nog een periode met Evelien Herfkens als minister die een redelijk sociaaldemocratisch beleid voert. In de nieuwe eeuw krijgt de VVD steeds meer greep op het Ontwikkelingssamenwerking-beleid wat zich uit in bezuinigingen, het opheffen van de NCO en het nog meer gebruiken van hulpgelden voor commerciële doeleinden.

Het beleid van minister Ploumen (PvdA) valt zwaar tegen. Zij was nota bene directeur van de katholieke medefinancieringsorganisatie Cordaid die zich altijd had verzet tegen vercommercialisering van het Ontwikkelingssamenwerking-beleid en desondanks voerde ze klakkeloos het VVD-beleid uit.

Als dan later de PVV in de regering komt en zelfs een minister van Ontwikkelingssamenwerking levert is het hek helemaal van de dam. Ontwikkelingssamenwerking is dan niet meer óók in het belang van het Nederlandse economische belang maar dat is nu haar hoofdtaak. Het is schaamteloos beleid.

Had de VVD nog een ideologische rechtvaardiging voor haar beleid – zij geloven namelijk dat alleen het Westerse kapitalistische systeem met als uitvoeder het bedrijfsleven een eind kan maken aan de mondiale armoede- de PVV heeft geen behoefte aan welke ideologische rechtvaardiging dan ook. Voor haar is het gewoon het banale ‘eigen volk eerst’.

Delen:

Praat mee

Onze spelregels.

0/1500 Tekens
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.

Altijd op de hoogte blijven van het laatste nieuws?

Meld je hieronder gratis aan voor Joop NL. Iedere donderdag een selectie opvallende nieuwsverhalen, opinies en cartoons in je mailbox.

BNNVARA LogoWij zijn voor