Populisme is de emancipatie van de onderbuik. Het volk mag eindelijk zeggen wat het altijd al dacht maar nooit mocht zeggen. Het resultaat is vaak een kakofonische schreeuwpartij waarin de grootste bek de meeste aandacht trekt. Primitieve gevoelens van haat, afkeer, onbehagen en angst krijgen vrij baan. Onmiddellijke bevrediging is het doel: ik wil alles en wel nu meteen! Verheffing, beschaving, opvoeding zijn vormen van betweterij en betutteling waar wij, het volk, eindelijk van zijn verlost. Wie ben jij dat je beter weet wat goed voor me is dan ikzelf?
Als dit de staat van het land is: een staat van onverschilligheid, egocentrisme en verhuftering, staan we er niet best op. Inderdaad toont het hedendaagse populisme in alle scherpte de zelfkant van de verabsoluteerde idealen van persoonlijke vrijheid en zelfontplooiing. Maar als we het hiermee denken te kunnen afdoen, hebben we de uitdaging van het populisme onvoldoende verstaan. De doorbraak van een meer emotionele politiek wortelt in langer lopende processen als de individualisering, de informalisering, de seksuele revolutie, de personalisering van sociale instituties en de doorbraak van de vermaaks-, media- en celebritycultuur. Ons collectieve temperament is vanaf de jaren zestig expressiever en ‘mediterraner’ geworden. Allerlei gevoelens worden niet langer onderdrukt maar vrijmoedig geuit.
Die emotionele bevrijding levert een andere visie op de relatie tussen hoofd, hart en onderbuik. De traditionele visie vertrekt vanuit een scherp conflict tussen ‘blinde’ emoties en de zogenaamd rationeel gestuurde ‘hogere’ cultuur en politiek. De rede is onbaatzuchtig en onpartijdig; emoties zijn per definitie zelfzuchtig en op eigenbelang gericht. Zij wortelen in onbeheerste, irrationele reflexen die gemakkelijk uitmonden in verbaal en fysiek geweld. Zij moeten daarom worden beteugeld via beheerst overleg, verstandige afweging en weloverwogen compromissen.
In deze morele hiërarchie zetelen de hogere faculteiten dus in het hoofd, de lagere in de onderbuik. Bij die laatste term denken we dan ook automatisch aan verkeerde emoties. Maar de term ‘gut feeling’ laat al zien dat de zaak ingewikkelder ligt, en dat er veel meer interactie is tussen de rede en de passies dan politieke rationalisten voor hun rekening willen nemen. Volgens George Marcus in The Sentimental Citizen (2002) kan emotie zelfs de sleutel zijn tot goed burgerschap. Mensen kunnen rationeel zijn omdat zij emotioneel zijn: emoties maken vaak de weg vrij voor de rede omdat zij comfortabel gewoontegedrag doorbreken.
In The Political Brain (2007) bevestigt Drew Westen dat het politieke brein geen neutrale rekenmachine is: denken doe je met met je guts. Ideeën, argumenten en leiders moeten mensen emotioneel raken. Overtuigingskracht vergt een integratie van denken en emotie: dat is juist de functie van meeslepende politieke verhalen. De democratie is daarom niet zozeer een marktplaats van ideeën als wel een emotiemarkt. Positieve en negatieve gevoelens bepalen welke argumenten onze hersens bereiken en de tijd die we steken in het bedenken van tegenwerpingen. We omarmen graag convenient truths.
Politieke issues zijn altijd verbonden met belangen en waarden, en succesvolle campagnes activeren de emoties die in beide liggen opgeslagen. Waardenkwesties wegen daarbij volgens Westen zwaarder dan belangenkwesties, omdat zij weinig vertaling nodig hebben om emotionele issues te worden. Een appèl aan materiële belangen blijft zwak wanneer mensen er geen beeld bij krijgen. Mensen stemmen op kandidaten die de juiste gevoelens bij hen oproepen, niet op degenen met de beste argumenten.
Er is daarom meer waardering nodig voor de emotionele politieke intelligentie van burgers.
In de klassieke ‘verzuilde’ rolverdeling staat de elite tegenover de massa als het redelijke hoofd tegenover de irrationele onderbuik. De populistische visie keert de rollen om: vrij baan voor de onderbuik, want het gezonde volksgevoel is een betrouwbaarder politiek kompas dan de gedachtenspinsels van een werkelijkheidsvreemde elite.
Maar het volk is lang niet zo onredelijk en de elite lang niet zo redelijk als het klassieke model suggereert. Ook politici en mediamakers hebben een onderbuik: zij worden evenzeer gestuurd door intuïties, emoties en belangen. Zowel volk als elite mixen verstand en gevoel, hoewel in verschillende mate. Terwijl het volk wel wat meer politiek verstand zou kunnen gebruiken, zou de elite wat meer politieke passie en morele durf kunnen uitstralen. Het is juist de functie van politiek en moreel leiderschap om emoties te articuleren tot idealen, dus om mensen te verheffen en te inspireren. Andersom moeten volkse emoties doorklinken in de democratie om te voorkomen dat de elite betweterig en technocratisch wordt. Elite en volk kunnen elkaar op die manier wederzijds matigen en in evenwicht houden.
In de democratie zijn we dus geenszins baas in eigen buik. De onmiddellijkheid van de emotie moet door de democratische wisselwerking worden ingetoomd. Daarom pleit ik voor een politiek van het hart: de anatomische plek tussen hoofd en onderbuik waar politieke sentimenten enigszins beheerst tot uiting kunnen komen. Terwijl de onderbuik moet opstijgen tot ‘hartniveau’, moet de rede naar hetzelfde niveau ‘afdalen’. Intelligente passiepolitiek wordt zo verbonden met de educatie van volkse politieke sentimenten.