Het heeft even geduurd, maar nu is er dan eindelijk een juridische procedure tegen de booswichten van destijds
1997 was het jaar van de laatste militaire staatsgreep in Turkije. Een soort van staatsgreep, want de Turken waren wel erger gewend. Executies, martelingen en massa-arrestaties, zoals na de machtsovername van 1980, kwamen er niet aan te pas. Vandaar de naam: de ‘postmoderne coup’. Maar goed, een gekozen premier werd verjaagd en dat had natuurlijk weinig met democratie te maken. Het heeft even geduurd, maar nu is er dan eindelijk een juridische procedure tegen de booswichten van destijds. Dat heeft de laatste weken geleid tot tientallen arrestaties. Zoals van oud-generaal Cevik Bir, de leider van het militaire gezelschap destijds. Tijd voor een korte analyse van de postmoderne coup.
In 1996 werd Necmettin Erbakan van de islamistische Welvaartspartij (RP) premier in een coalitie met de rechtse Partij van het Rechte Pad (DYP) van oud-premier Tansu Ciller. Was geen groot succes. Vooral door een incident later dat jaar in het plaatsje Susurluk. Daar werd pijnlijk duidelijk dat politiek, staatsinstanties en extreemrechtse maffia nauw met elkaar samenwerkten en dat Ciller daar alles van wist. Necemettin Erbakan had op zich niets met haar duistere praktijken te maken, maar maakte zich ongeliefd door badinerende uitspraken over de protestacties die volgden op het Susurlukincident. Dit was de context waarin de postmoderne coup 117 dagen later op gang kwam
De Turkse militairen hadden andere redenen om tegen Erbakan te zijn. Voor hen waren zijn overheersende islamisme en zijn antiwesterse opvattingen stenen des aanstoots. Daarnaast zat zijn aversie tegen Israël hen dwars, aangezien de zionistische staat (toen nog) een belangrijke bondgenoot van Turkije was. Nadat Erbakan ook nog eens toenadering had gezocht tot landen als Iran en Libië, was de maat vol voor de militairen.
De bom barstte op 28 februari 1997, tijdens een bijeenkomst van de Nationale Veiligheidsraad (MGK). Vandaar dat ook wel van het ’28 februari-proces’ wordt gesproken. Erbakan kreeg een pakket dwingende adviezen voorgelegd, om de islamisering van Turkije tegen te gaan. Zoals de invloed van het geloof op het onderwijs. Daarmee sneden de militairen een precair punt aan, want Erbakan was daar niet verantwoordelijk voor. In plaats daarvan was de islamisering van de Turkse samenleving een erfenis van de staatsgreep in 1980. De leider van de junta destijds, generaal Kenan Ervren, was overtuigd van het secularisme, maar zag de islam wel als probaat middel tegen de sterk opkomende socialistische beweging. Dit beleid werd voortgezet onder premier Turgut Özal.
In 1997 zagen de militairen het nut van een alliantie met de islam tegen het socialisme niet meer in. Religieuze invloed op de samenleving beschouwden zij toen juist als een bedreiging. Dus maakten zij een einde aan wat hun voorgangers in 1980 waren begonnen. Met Erbakan als katvanger. Dat hij zichzelf in de verdomhoek plaatste na het Susurlukincident en met islamitische landen wilde samenwerken, kwam toen goed van pas.
De militairen zochten en vonden steun in seculaire kringen. Variërend van werkgeversorganisaties, tot linkse nationalisten. Ook werden zij tot op bepaalde hoogte gesteund door de religieuze leider Fethullah Gülen. Hij kon vanwege ‘inzichtelijke verschillen’ al jaren moeilijk door een deur met Erbakan en riep hem tijdens een televisie-interview in april 1997 op om ontslag te nemen. Gülens volgelingen in de media wrongen zich later in allerlei bochten om dat feit te vergoelijken. Het vaak genoemde argument dat de militairen vervolgens omstandigheden creëerden waarin Gülens eigen bestaan in Turkije onmogelijk werd, verandert echter niets aan het feit dat hij hen een dienst bewees door zich openlijk tegen Erbakan te keren.
Om een lang verhaal kort te maken: twee maanden later nam Erbakan ontslag, waarna de militairen een campagne begonnen om Turkije te de-islamiseren. De invloed van de islam op het onderwijs werd beperkt, als anti-seculier beoordeelde TV- en radiostations gesloten en de hoofddoek in openbare gebouwen krachtig verboden. Erbakans RP werd ontbonden door het Constitutioneel Hof, om kort daarop te reïncarneren in de Deugdzaamheidspartij (FP). De FP was echter geen lang leven beschoren, want ook deze partij werd snel buiten de wet geplaatst.
Goeie vraag wie de winnaars en verliezers van de postmoderne coup waren. Necmettin Erbakan verloor uiteraard zwaar. Hij keerde weliswaar in de politiek terug met de Gelukspartij (SP), maar drong nooit meer tot de regering door. Hij overleed in 2011. Tansu Ciller werd eveneens getroffen door de postmoderne coup, aangezien ook haar politieke einde daarmee aanstaande was.
Maakt dat de militairen tot de winnaars van de staatsgreep in 1997? Nee, verre van. Door Erbakan te verjagen bevestigden zij hun reputatie van schatbewaarders van het secularisme, maar het was ook een wanhoopspoging; iets van een last stand. Het zelfbewustzijn van de conservatief religieuze Turken was ondertussen gegroeid, waardoor zij massaal vraagtekens plaatsten bij de hoedende rol van de strijdkrachten. Met in het achterhoofd de EU-eisen over democratisering, motiveerde de postmoderne coup hen tot het definitief opzeggen van hun vertrouwen in de strijdkrachten. Of zoals de publicist M. Hakan Yavuz het uitdrukt:
De conservatieve en islamitische segmenten van de bevolking keerden zich tegen de zelfverklaarde missie van de militairen en wilden de staat en hun eigen vrijheden bevrijden van de hegemonie van de militairen door het EU-proces te steunen. Als gevolg werden de militairen het grootste slachtoffer van de coup op 28 februari. Zij slaagden erin de democratisch gekozen regering van de troon te stoten, maar zouden nooit meer hun geloofwaardigheid in de ogen van centrumrechts terugkrijgen.
Wie spon garen bij de nieuwe situatie? Dat was de jonge generatie binnen de eerdere SP en FP. Voor hen opende Erbakans vertrek de weg naar de macht. Met de Gerechtigheids- en Ontwikkelingspartij (AKP) als vehikel. Dit ging gepaard met een transformatieproces, waarbij Erbakans afkeer van het westen plaatsmaakte voor toenadering tot de EU. En zijn islamisme voor een (ogenschijnlijk) ‘gematigde islam’. Alleen Erbakans afkeer van Israël overleefde in de AKP.
Onder die nieuwe generatie islamitische politici bevond zich Recep Tayyip Erdogan, de huidige premier van Turkije. Als burgemeester van Istanbul namens de RP citeerde hij een gedicht waar het islamisme vanaf droop:
De moskeeën zijn onze barakken. De koepels zijn onze helmen. De minaretten zijn onze bajonetten. En de getrouwen onze soldaten.
Na de postmoderne coup werd Erdogan aangeklaagd wegens het aanzetten tot religieuze haat en kreeg tien maanden gevangenisstraf aan zijn broek. Dat maakte voor veel Turken een held van hem; een mazlum, iemand die onrecht is aangedaan. Deze status zou hem op termijn geen windeieren leggen, want zijn populariteit won er aanzienlijk door.
Nadat hij premier was geworden, bleef Erdogan aanvankelijk beducht voor de militairen. Al snel kon hij echter constateren dat de militairen hun machtspositie definitief hadden verspeeld. Goed, de generaals bromden dat het een aard had. En ze zullen ook zeker lustig hebben gefantaseerd over een volgende staatsgreep. Maar hun kans van slagen was voortaan nihil. Dat bleek in 2007, toen de verkiezing van AKP-coryfee Abdullah Gül tot president van de Turkse Republiek de militairen tot wanhoop dreef. Toch kwam opperbevelhebber Büyükanit destijds niet verder dan wat loze dreigementen op Internet, waar de AKP zich niets van aantrok.
Iemand anders die uiteindelijk won na de postmoderne coup was Fethullah Gülen. Hij moest in 1999 weliswaar uitwijken naar de VS (waar hij tot op de dag woont, ook al is dat feitelijk niet meer nodig), maar zonder Erbakan zag hij geen bezwaren om zijn naam aan de AKP te verbinden. En dat bleek een gouden combinatie. De Gülenbeweging bood de AKP een belangrijke sociale basis. Omgekeerd konden Gülens volgelingen, onder de vleugels van de AKP, posities binnen de Turkse staat overnemen die eerder nog door exponenten van het seculiere establishment waren bekleed.
De militairen trokken zich de haren uit het hoofd toen ze dit zagen gebeuren. Conclusie: zij sneden zich in 1997 danig in de vingers door Erbakan te verjagen, want daarmee leverden zij ongewild het vonkje dat de islamistische politiek nodig had om definitief door te breken in Turkije. En nu zitten ze dan in voorarrest, met een jarenlange gevangenisstraf als enig vooruitzicht. Hoofdverdachte oud-generaal Cevik Bir verklaarde onlangs als vroom moslim netjes vijf keer per dag in zijn cel te bidden. Een aardig gebaar richting degenen onder wiens bestuur hij is gearresteerd. Maar het zal hem niet helpen. Niet zolang de AKP doorgaat met de grote schoonmaak in Turkije.