Het is volgende maand twaalfeneenhalf jaar geleden dat Jan Peter Balkenende afzwaaide als minister-president van Nederland. Ik weet het, we hebben hem met zijn allen vaak belachelijk gemaakt, bijvoorbeeld wanneer hij als een soort Mr. Bean stond te schutteren in het Oval Office naast George W. Bush. Terwijl ik dit schrijf, realiseer ik mij dat er ondertussen een generatie is opgegroeid zonder herinneringen aan Jan Peter Balkenende.
Recent was Balkenende te gast bij BNR Nieuwsradio, waar hij een uur lang werd geïnterviewd over de manier waarop het kapitalisme zich volgens hem zou moeten ontwikkelen. Geestdriftig, halve woorden inslikkend, zette de voormalige premier zijn visie uiteen. “Verdomd ja, die kerel is natuurlijk afgestudeerd op christelijk sociaal denken, hij is gewend om ideeën te hebben over hoe mens, natuur en kapitaal zich in een land tot elkaar moeten verhouden”, dacht ik bij mezelf.
Ongerustheid overviel me, het was te vergelijken met het gevoel dat ik op de middelbare school kreeg wanneer ik vlak voor een proefwerk bedacht dat ik een week de tijd had om te leren, maar het domweg vergeten was. Nu, luisterend naar Balkenende, realiseerde ik mij plotseling dat we het landsbestuur twaalfeneenhalf jaar hebben overgelaten aan een man zonder theoretisch kader in zijn hoofd, iemand die filosofisch niet veel verder reikt dan de gemiddelde Toyota-dealer.
Is dat een probleem? Ja. Waar Balkenende door zijn intellectuele bagage enigszins boven praktische vraagstukken van alledag kon hangen, kijkt Rutte problemen recht in het gezicht. En omdat het helemaal niet leuk is om de hele dag problemen voor je neus te hebben, zoekt de huidige premier afleiding in wat hij het liefste doet: het politieke spel spelen. Na twaalfeneenhalf jaar oefenen bespeelt hij electoraat en parlement zo virtuoos, dat het praktisch onmogelijk is om van hem af te komen.
Op naar de vijfentwintig.