Het vermoeden was er altijd al. Op de dag dat Ronald Reagan in 1981 president werd, liet Iran 52 gegijzelde Amerikanen vrij. Er kwam een einde aan de gijzeling die de Verenigde Staten 444 dagen in de greep had gehouden. President Jimmy Carter had hemel en aarde bewogen om de zaak eerder op te lossen, maar zonder succes. Reagan had baat bij het tijdrekken van de Iraniërs. Het versterkte het door hem geschapen beeld dat Carter niets voor elkaar kreeg.
De plotselinge beëindiging van de gijzeling na de verkiezingen vergrootte de achterdocht bij de Democraten. Zou iemand uit het kamp van de Republikeinse presidentskandidaat wellicht hebben geprobeerd om de vrijlating te voorkomen? Bewijs daarvoor werd echter niet gevonden. Tot nu.
In The New York Times vertelt Ben Barnes, een gewezen vooraanstaande politicus uit Texas, dat hij samen met de voormalige Texaanse gouverneur John B. Connally Jr. in 1980 een geheime missie uitvoerde om de Iraanse machthebbers ervan te overtuigen de gijzelaars niet voor de verkiezingen vrij te laten.
Bij een bezoek aan het Midden-Oosten beloofden Barnes en Connally de Iraniërs dat Reagan de verkiezingen zou winnen en hen een betere deal zou geven dan Carter. Na hun trip briefde Connally de resultaten van de gesprekken door aan de voorzitter van Reagans verkiezingscampagne, William J. Casey.
De 85-jarige Barnes komt dit weekend met het verhaal naar buiten omdat “de geschiedenis moet weten dat dit is gebeurd”. Wat ook meespeelt is dat Carter, de enige naoorlogse president die nooit een ander land heeft gebombardeerd, elk moment kan overlijden. Hij verblijft in een hospice.