De laatste tijd wordt uitgebreid geklaagd over het grote aantal hoger opgeleiden in de politiek. In het nieuwe boek van de politicoloog Tom van der Meer is het op dit gebied weer eens bal, mogen wij een recensie in de NRC geloven. Hij brengt de academische vorming van de meeste politici in verband met de neiging naar compromissen te zoeken en grote problemen te begraven in commissies waarvan de rapporten vervolgens leidraad worden voor beleid. Zo depolitiseert de politiek zichzelf. De visie van het volk op staat en maatschappij verdwijnt daarmee naar de achtergrond. Dat volk krijgt van de weeromstuit de indruk er voor spek en bonen bij te zitten. Enter: Geert Wilders, Thierry Baudet, Caroline van der Plas.
Het zou allemaal een stuk beter worden – gaat de redenering verder als ook – lager, anders, praktisch opgeleiden – doorhalen wat niet gepruimd wordt – doordrongen tot Kamers en kabinetten. Hun inbreng kan er voor zorgen dat de democratische organen echte vertegenwoordigingen van het volk worden. Net als vroeger.
Over het algemeen wordt bij zulke kritiek de beschuldigende vinger gericht op de linkerzijde. Waar zijn de arbeiders nou? Het zijn allemaal elitefiguren die met mooie praatjes over woke en het klimaat de gewone mensen van hun laatste geneugten willen beroven.
Dit is niet alleen gezeur. Het is ook nog feitenvrij gezeur. Het is gezemel en gezeik zonder grond.
Rond 1900 wemelde het al van de grappenmakers die zeiden dat SDAP niet stond voor Sociaal Democratische Arbeiders Partij maar Studenten Dominees en Advocatenpartij. In de dagen van Den Uyl verweet men de PvdA te zijn verworden tot een doctorandussenpartij. Daarom hadden de arbeiders er niks meer te zoeken. De nu weer gehoorde klacht is niet nieuw maar oudbakken en opgegraven uit het verleden.
Toch is het een onmiskenbaar feit dat de grote meerderheid van de politici vroeger géén academische opleiding had. In 1950 telden alle universiteiten bij elkaar ongeveer 25.000 studenten, op een bevolking van 11 miljoen. Vóór de Tweede Wereldoorlog waren het er misschien 20.000 en toen ook bracht de regering een bezorgd rapport uit over het dreigend overschot aan academisch gegradueerden. Dat kwam omdat studeren een kostbare aangelegenheid was, uitsluitend weggelegd voor kinderen uit de hogere kringen. Alleen wie een studie indologie volgde en daarna koloniaal ambtenaar werd, kon vrij gemakkelijk een beurs krijgen.
Verreweg de meeste Nederlanders moesten na de lagere school gewoon gaan werken. Mijn vader en zijn vijf broers hadden allemaal een heldere kop. Ondanks alle smeekbeden door de hoofdbroeder van de Sint Thomasschool nam oma ze bij de hand om ze als leerling bij een bedrijf af te leveren. Zo werd mijn oom Gied bakker, mijn oom Koos scheepsschilder en mijn vader typograaf. Doorleren was niks voor ons soort mensen. Dat is nog uitgebreid gezegd toen ik en mijn broer in de jaren zestig en zeventig wel naar de universiteit mochten.
Heel veel mensen leerden dus huiveringwekkend diep beneden hun niveau. Voor hen was er maar één uitweg: avondcursussen doen na het werk, hele bibliotheken uitlezen, zich zélf ontwikkeling bijbrengen. Toen de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkers Bond (ANDB) zijn indrukwekkende gebouw neerzette, zorgde voorzitter Henri Polak voor een zeer uitgebreide bibliotheek. Het hoofd daarvan stelde desgewenst voor bezoekers een heel leesprogramma samen, waarbij hij rekening hield met persoonlijke voorkeuren en belangstelling.
Men moet dan ook niet denken dat de gemeenteraden en de Kamers vol zaten met praktisch opgeleiden. De volksvertegenwoordigers konden misschien niet bogen op een titel maar ze hadden wel degelijk een academisch denk- en werkniveau bij elkaar gelezen. Typische voorbeelden zijn twee oudgediende sociaaldemocratische politici uit de jaren twintig en dertig, Jan Schaper en Willem Vliegen. Ze waren respectievelijk huisschilder en handzetter. Toch hadden ze allebei als twintiger een eigen weekkrant, die ze helemaal redigeerden en voor een belangrijk gedeelte zelf vol schreven, vaak onder verschillende pseudoniemen omdat het anders te veel zou opvallen. Dat deden ze ondanks hun lage opleiding in vlekkeloos Nederlands.
In de praktijk verschilden zulke sociale klimmers niet van de huidige academici. Als Kamerleden gedroegen zij zich niet anders dan die van tegenwoordig. Of neem Theo Luitjes, zoon van een politie-agent, die jaren lang De Arbeider uitgaf. Hij richtte tenslotte een aannemingsbedrijf op en reed sinds 1920 door heel Europa in een door hem gebouwd voertuig dat zonder twijfel een voorloper was van de camper.
Nee, wie in vroeger tijd wist op te klimmen, verschilde qua denkkracht en optreden echt niet van de academici. Het verschil is wel dat veel talentvolle jonge mensen het doorzettingsvermogen of de mogelijkheid misten zichzelf te ontwikkelen. Die krijgen nu wel kansen. Persoonlijk denk ik dat toptalenten altijd wel boven komen drijven. Het is juist het middentalent dat vast blijft zitten in het moeras van een onderwijssysteem waarvan de hogere regionen alleen voor rijkeluiskinderen toegankelijk zijn. In Nederland kan ook het middentalent er komen. Nog wel.
Kort samengevat: dat gezemel over hoger opgeleiden in de politiek, kan dat eindelijk eens ophouden? Dat ongeïnformeerde gelul? Mag die flauwekul eindelijk afgelopen zijn?
Lees hier een Volkstribuun van Willem Vliegen en daar Jan Schapers Wachter. Dit is De Arbeider van Tjerk Luitjes. Lees rechts naast de kop het motto, ontleend aan de Heilige Hieronymus: 'Het persoonlijk fortuin is altijd het gevolg van diefstal, als men het niet zelf gedaan heeft, dan hebben de voorvaderen van u het gedaan'. Je zou kunnen zeggen dat sites als Krapuul of Joop deze traditie voortzetten. Mij geeft die gedachte in ieder geval een goed gevoel.
Voor het overige ben ik van mening dat het toeslagenschandaal niet uit de publieke aandacht mag verdwijnen en de affaire rond het Groninger aardgas evenmin ook al is de laatste put nu dicht. Tevens noem ik de PVV een extreemrechtse partij.
Beluister Het Geheugenpaleis, de wekelijkse podcast van Han van der Horst en John Knieriem over politiek en geschiedenis. Nu; een uitstapje naar Sint-Maarten.