De wetten en het systeem zijn meedogenloos voor vluchtelingen. We schamen ons kapot.
Nog nooit in mijn leven heb ik het zó koud gehad als ’s nachts in het tentje daar. Vluchtelingenkamp Idomeni in Griekenland aan de grens met Macedonië. Tóen, met Pasen in 2016, de verblijfplaats van enkele duizenden asielzoekers. Ondertussen opgeheven. De tijdelijke bewoners zijn verspreid over andere kampen. Uitgewaaierd. Verdwenen in de krochten van de donkerste ellende. Op een enkele mazzelaar na die ergens door het systeem wist te kruipen richting veilig Europa.
Ik herinner me een moeder die me haar net geboren baby liet vasthouden. De week ervoor ter wereld gekomen in een ziekenhuis. Maar de volgende dag al ontslagen met niets anders dan een deken in een tentje op die ijskoude, natte grond in Idomeni.
Het was daar in Idomeni, waar we met een kleine groep vrienden sliepen om zelf te zien en te ervaren wat de situatie was, dat we besloten dat dit niet zo mocht.
Een ruim half jaar daarvoor, in september 2015 waren er relocatie-afspraken gemaakt. Asielzoekers in Italië en Griekenland zouden eerlijk verdeeld worden over alle landen in de Europese Unie. Nederland zou binnen drie jaar tijd een kleine 8000 vluchtelingen opvangen. Daar was nog weinig van terecht gekomen en het gevolg was dat duizenden mensen vastzaten in kampen zoals deze.
Als Nederland het niet voor elkaar krijgt haar eigen afspraken na te komen om een minimaal aantal vluchtelingen naar ons land te krijgen, dan gaan we ze zelf wel halen.
Vanavond zat ik in een café met Johannes en Rikko. Bestuursleden van de stichting. We haalden herinneringen op.
Omdat zelf vluchtelingen uit Griekenland ophalen niet iets is wat zomaar mag en kan, ondanks dat Nederland (en alle andere Europese landen) beloofde deze mensen op te vangen, was de eerste actie een zeer vriendelijke.
Met een paar honderd auto’s reden we naar Den Haag om onszelf daar aan te bieden als chauffeur. ‘Als júllie het niet kunnen regelen, dan gaan we die mensen zelf wel halen’ was de boodschap aan de politiek. – Er kwamen krantenberichten. Veel steun. Mooie woorden van Kamerleden. Voornemens om zaken nog eens op de agenda te plaatsen.
In maart 2017 ging ‘Let’s Bring Them Here’ internationaal. Vanuit heel Europa reden auto’s naar Brussel. Met exact hetzelfde aanbod: Als júllie het niet geregeld krijgen, bieden wij onszelf aan als chauffeur: Wíj gaan ze wel halen. – Er kwamen krantenberichten. Veel steun. Mooie woorden.
Er werd een kort geding aangespannen tegen de staat. Het was nu 1,5 jaar na de afspraak om mensen op te vangen uit Griekenland en Italië. We zaten nu op 7% van de beloofde 8000 vluchtelingen, terwijl we op de helft van de tijd zaten. De rechter besloot echter dat die achterstand nog ingehaald kon worden in de resterende 1,5 jaar die hiervoor gegeven was. Bovendien: andere landen deden ook zo goed als niets.
In juni 2017: hoger beroep. De rechter kwam tot eenzelfde conclusie. Als andere landen zich niet aan hun afspraken houden, dan hoeft Nederland dat ook niet. En er was nog tijd.
Nadat verontrustende berichten binnenkwamen van kinderen in kamp Moria op het Griekse eiland Lesbos, die zelfmoordpogingen deden omdat de ellende en de uitzichtloosheid zó groot was, werd besloten om ondanks uitspraken van de rechter tóch zelf naar Griekenland te rijden.
Er ging een brief naar het Griekse parlement met de aankondiging: we komen eraan! En met het vriendelijke verzoek om tenminste aan een groep vluchtelingen papieren te verstrekken zodat ze legaal mee konden in de auto’s naar Nederland. – Er kwam geen reactie.
35 auto’s en een bus met plaats voor 150 mensen reden tóch naar Athene. Een kopie van de brief werd persoonlijk afgegeven in het parlement. – Er kwam niets. Geen antwoord. Geen reactie. Geen papieren en dus geen toestemming. Wel krantenberichten. Veel steun. Mooie woorden.
Maar nu toog een aantal Nederlandse parlementsleden toch zelf naar Lesbos om de ellende te aanschouwen. En die was groot, dat zag iedereen. – ‘Maar niet de verantwoordelijkheid van Nederland, helaas’. Dit moet Griekenland oplossen was de conclusie. ‘Hier trekken wij onze handen vanaf.’
In september 2019 was We Gaan Ze Halen host van het ‘capital event’ – een grote bijeenkomst die in veel Europese landen tegelijkertijd plaatsvond met als doel alle betrokkenen rondom migratie samen te krijgen, om te brainstormen en expertise uit te wisselen. Dat lukte. Alle Nederlandse organisaties die íets met vluchtelingen deden waren daar.
Maar de conclusies waren niet rooskleurig: alle pogingen lopen dood. Er is geen enkele beweging in Den Haag of in Europa. Alleen maar muren.
De enige politicus die tijd had kunnen vinden om aanwezig te zijn was Joël Voordewind van de ChristenUnie. Hij nam die avond een symbolisch gouden breekijzer in ontvangst.
Ondertussen is het 2020. Een paar weken geleden kwam de Rekenkamer met een rapport waarin staat dat Nederland zich niet aan haar wettelijke verplichting heeft gehouden. We hebben slechts 48% van de vluchtelingen opgenomen die we beloofd hadden op te nemen. – Het nieuws haalde de kranten niet.
En nu. Het zijn niet alleen de relocatie-beloften die niet worden nageleefd. Er worden ook geen andere oplossingen meer voorgesteld. Er is niets waaruit blijkt dat er politiek gezien een gezamenlijke behoefte bestaat om de ellende aan onze buitengrenzen op te lossen.
We Gaan Ze Halen heeft nog geprobeerd een smokkelfonds op te richten omdat de ellende zó groot is dat je vanuit humanitair oogpunt sommige mensen hierheen zou moeten kunnen smokkelen. Maar het cynische is dat hoe kwetsbaarder de vluchteling die je zou willen halen is, des te hoger de mogelijke gevangenisstraf (tot 20 jaar).
Johannes en Rikko kijken me aangeslagen aan: “Tink, We Gaan Ze Halen heft zichzelf op. De grenzen zijn potdicht. De wetten en het systeem zijn meedogenloos. Als burger kan je niets meer doen. Dus we kúnnen niemand halen. We geven op. En schamen ons kapot.”