De kiezer kon uit meerdere smaken boos kiezen.
De term “nieuwe politiek” is niet nieuw, maar speelde in de aanloop naar de laatste verkiezingen (TK2023) ineens wel weer een vrij belangrijke rol. Tegen een achtergrond van toegenomen ongenoegen en polarisatie, heeft in de voorgaande kabinetsperiode een aantal politici zich op dat vlak onderscheiden. Door complexe of omstreden onderwerpen scherp, feitelijk en vasthoudend op de agenda te blijven zetten. Tot het klaar was. En het kabinet viel.
Het was interessant om te zien hoe vervolgens meerdere partijen ineens “nieuwe politiek” voorstonden. Meer transparantie, minder overleg in achterkamertjes en meer directe invloed van de kiezer waren wat genoemde hoofdlijnen. Maar hoe dat moest gebeuren, bleef onduidelijk.
De kiezer kon uit meerdere smaken boos kiezen. Dat deed zij ook. Vooral “crisisthema’s” als vluchtelingencrisis, klimaatcrisis, milieucrisis, landbouwcrisis en bestuurscrisis kleurden het plaatje verder in. Resulterend in een uitgekleed middenveld en groei op zowel links als rechts. Bij de eerste duidingen van de uitslag, richtten politici zich vervolgens vooral op de kiezer (die was geradicaliseerd, of zelfs dom) en op de thema’s (vreemdelingenhaters versus milieu-wappies). De kloof werd groter.
Van voornoemde thema’s wijkt het thema bestuurscrisis af, omdat dit betrekking heeft op het bestuursapparaat zelf. Op de bestuurscultuur, de interactie tussen partijprogramma’s, bestuursstructuur, de spelregels en de mensen. Als we de partijprogramma’s als een gegeven en onderscheidende keuze beschouwen, dan zijn bestuursstructuur, spelregels en mensen de variabelen. Enkele programma’s staken in op de spelregels en de bestuursstructuur. Dat is ook zinvol als verandering gewenst is, maar ontziet de politici zelf.
Stel dat het zo eenvoudig is, dat “nieuwe politiek” eigenlijk volledig staat of valt met de mensen die de politiek vormgeven. De politici zelf dus. Persoonlijk. Dit lijkt een logische, maar ook wat confronterende gedachte.
Stel dat politici politiek niet leuk vinden, maar wel mooi en vooral nodig.
Hoe krachtig (en ongewoon) is een bestuurder die in dienst van het volk zo nodig zijn eigen positie en welzijn in de waagschaal stelt. Die zich, met zijn programma als opdracht, verbeten vastbijt in onderwerpen die vanwege “politieke gevoeligheid” onderaan de agenda (onder het tapijt) terecht zijn gekomen, in plaats van bovenaan? Die kennis niet als bedreiging voor zijn of haar mening ziet. Die terug durft te gaan waar eerder een afslag gemist is. Die een moreel geweten niet als ballast beschouwt, maar als kompas. Die verschil maakt, in plaats van over verschil maken te spreken. En plezier en hoofdpijn krijgt van het schuren op inhoud. Die de confrontatie respectvol aan durft te gaan tot er een breder gedragen en beter afgewogen besluit volgt, in plaats van een verdund compromis of een coalitie-dictaat. Die steeds gemene delers zoekt om bruggen te slaan naar de wederpartij. Die deze bruggen gebruikt om te voorkomen dat er sprake is van een halve democratie: bestuur door een kleine meerderheid die coalitie heet.
Bij de vertegenwoordigers van de boze burgers, zien we naast nieuwe opportunisten, ook wat nieuwe politici die hun rol willen vervullen omdat het nodig is. Die hun meningen onderbouwen met feiten. Dat is hoopgevend.
Waarom zouden “gevestigde partijen” over de volle breedte van het politieke spectrum, in hun besturen en op hun kieslijsten, ook niet meer voorrang geven aan zulke nieuwe bestuurders?