De premier lijkt niet te begrijpen dat niet alleen van het uiterlijk van Zwarte Piet racisme uitgaat, maar ook van de wijze waarop de vermeende discussie daarover tot nu heeft plaatsgevonden.
Sinds de moord op George Floyd en de daaropvolgende protesten en manifestaties, houden thema’s als racisme binnen de politie en ook meer algemeen systematisch racisme ook Nederland bezig. Toen afgelopen donderdag in de Tweede Kamer het antiracismeprotest in Amsterdam ter sprake kwam, werd onze premier dan ook terecht om zijn visie op institutioneel racisme gevraagd. Aanvankelijk maakte hij dit vooral tot een semantische kwestie door de effectiviteit van de term te bediscussiëren, maar later kwam Rutte ook over Zwarte Piet te spreken. Opvallend genoeg droeg hij zelf dit voorbeeld aan.
Opvallend, omdat juist deze racistische karikatuur een achilleshiel blootlegt van de Nederlandse houding ten aanzien van racisme.
Rutte verklaarde anders te zijn gaan denken over de Zwarte Piet. Daarbij sprak hij de “verwachting” uit dat Zwarte Piet in de loop der tijd zal “verdwijnen”. Alhoewel de krantenkoppen van de regulieremedia gretig verslag doen van een koerswijziging, blijft het standpunt van de premier hiermee in wezen onveranderd. Sterker nog, de premier herhaalde vrijwel exact zijn reactie in 2015 , toen het VN-Comité voor de Uitbanning van Rassendiscriminatie een uitspraak publiceerde waarin het de Nederlandse overheid opriep initiatief te nemen in de verandering van het uiterlijk van Zwarte Piet, aangezien het bestaat uit “negatieve stereotypes van mensen van Afrikaanse afkomst”.
In zijn reactie op het VN-Comité was Rutte toen glashelder: Zwarte Piet betreft “geen staatsaangelegenheid”. Ook deze keer lijkt Rutte te weigeren enige stappen te ondernemen richting een constructieve oplossing van het racistische aspect van de sinterklaastraditie.
Als een echte ‘liberale’ nachtwaker spreekt hij wat Zwarte Piet betreft in ambigue bewoordingen – “Zwarte Piet zal in de toekomst een bredere verschijningsvorm hebben” – waarbij hij het “maatschappelijk debat” over de sinterklaastraditie verdinglijkt en zich onttrekt aan basale verantwoordelijkheden van de overheid, waaronder bijvoorbeeld de (emotionele) veiligheid van zwarte Nederlanders. De premier lijkt tot nog toe nog steeds niet te begrijpen dat niet alleen van het uiterlijk van Zwarte Piet racisme uitgaat, maar daarbij ook zeker van de wijze waarop de vermeende discussie daarover tot nu heeft plaatsgevonden.
Rutte zou pas werkelijk blijk geven van een gedegen begrip van institutioneel racisme wanneer hij juist deze waarheid onder ogen ziet. En nog belangrijker, wanneer hij de plichten van de overheid erkent en zich rekenschap geeft van de essentie van institutioneel racisme, namelijk dat het geïnstitutionaliseerd is. In het geval van Zwarte Piet betekent dit dat deze figuur jarenlang gesubsidieerd is – racisme is, in de vorm van Zwarte Piet, een heus verdienmodel, zoals Elvin Rigters terecht op Facebook opmerkte. Bovendien is er door de jaren heen buitenproportioneel harder opgetreden tegen antiracismedemonstranten dan tegen de Blokkeerfriezen, de vandalen die in Den Haag een bijeenkomst van KOZP kwamen verstoren en tegen al die andere witte Nederlanders die er alles aan gelegen is het protest tegen Zwarte Piet met verbaal en fysiek geweld de mond te snoeren.