Ik informeerde bij Johan Cruijff en Jan Mulder of zij kort voor de wedstrijd masturbeerden.
Nico Haasbroek becommentarieert wekelijks ontwikkelingen in de media.
Nu Tokio erop zit kan ik me voorstellen dat jij of u denkt dat ik even lekker kritisch op de Olympische Spelen ga afreageren, maar ik moet je teleurstellen.
Stiekem ben ik, hoewel geen echte nationalist, behoorlijk trots op onze zevende plaats in de eindrangschikking. Dat heeft Team NL, wat een stomme naam, toch maar mooi gepresteerd. Ik heb nu even geen zin in het maken van kritische kanttekeningen.
Het kan zijn dat dat komt omdat je als journalist toch in de eerste plaats met de werkelijkheid te dealen hebt. Daar moet je over berichten. De nuances, het commentaar en de ironie zijn daar afgeleiden van.
Ik noem mijzelf al sinds jaar en dag een generalist en autodidact.
Zo ben ik ook sportverslaggever geweest, zowel voor de radio als voor de schrijvende pers. Bij het WK en EK voetbal en bij de Olympische Spelen.
Het begon heel klein. Mijn allereerste stukje in de plaatselijke courant telde 29 regels en ging over een schaatswedstrijd van de Piet Mondriaan ULO. Ik was leerling op die school. Ik schreef dat de school de stoute schaats had ondergebonden en zich op het gladde ijs had gewaagd. Wat een pijnlijke leukigheid. Het vermelden van de uitslagen nam 23 regels in beslag. Ik ontving voor dit bericht een gulden en vijfenveertig cent. Bladerend in mijn plakboeken valt mij op dat ik opvallend over sport schreef. Over avondvierdaagsen, dammen, waterpolo, wielrennen tot en met de duivensport. In de voetbalkrant van het katholieke dagblad Het Centrum, waar de beroemde schrijver/journalist Ad van Liempt toen op de sportredactie werkte, interviewde ik twee vrouwen van voetballers. Hoe stonden zij tegenover het ‘edele’ spel? Mevrouw G.F. Feiten-Volmer zegt: “Een speler kan niet goed wezen als zijn vrouw er niet achter staat.” Zo is het maar net.
Toen ik correspondent was in New York vroeg het ANP of ik verslagjes wilde doorbellen van de legendarische voetbalclub New York Cosmos waar Europese spelers als Johan Neeskens, Wim Rijsbergen en Franz Beckenbauer tegen een goede beloning in hun nadagen de ster uithingen. Dat deed ik graag. Als verslaggever had je in het stadion in New Jersey je eigen cabine met een tv-scherm, waarop de doelpunten vertraagd werden herhaald en jonge dames je permanent trakteerden op heerlijke gratis consumpties en wedstrijdstatistieken. De beste arbeidsomstandigheden ever.
In 1972 was ik bij de Olympische Spelen in München om achtergrondverhalen te maken over de relatie tussen sport en politiek.
Daar viel ik met mijn neus in de boter door het bloedbad dat de terreurgroep Zwarte September onder de Israëlische sporters aanrichtte van nabij mee te maken. Het verband tussen sport en politiek hoefde niet langer te worden ontkend.
In de VARA-tijd werkte ik naast het leiding geven aan de informatieve afdeling van de radio ook voor het spraakmakende sportprogramma op zaterdagmorgen. Met Henk Spaan en Harry Vermeegen en vervolgens Frits Barend en Henk van Dorp. Daar speelde ik vrijwel wekelijks met veel plezier het typetje van de onnozele verslaggever. Sportfiguren interviewen was niet makkelijk, omdat de meesten vaak erg saai waren en nog steeds zijn, en niet graag het achterste van hun tong wilden laten zien. Henk en Harry reageerden dan heel ironisch op mijn half gelukte gesprekjes. Dat werkte goed.
Bij Radio Rijnmond gingen we behoorlijk gedurfd met sport om. Hans van Vliet was daar de chef van de sportsectie en de onvergetelijke Feyenoord-reporter. Hij was in zijn ambities moeilijk te stuiten. Omdat hij het sportbudget te laag vond, ging hij zelf op zoek naar een geldschieter. Zo waren wij de eerste regionale omroep die zich door General Motors voor een paar ton liet sponsoren, wat toen veel stof deed opwaaien. Toen we geen verslag mochten toen van de eerste helft van de Rotterdamse eredivisieclubs, omdat dat recht alleen de NOS was vergund, gingen wij met een tv-toestel met een heel lang snoer op de onoverdekte tribune bij Sparta zitten om Teletekst als bron te citeren als er een doelpunt viel. Want dat mocht wel. Van Vliet organiseerde ook jarenlang Marathonreizen naar New York om met vooral Rijnmonders mee te lopen in de NY-marathon. We huurden zelf een vliegtuig, liepen mee, gingen shoppen en feesten. Ik zoek altijd nog naar een origineler idee om radio met sport te combineren. Het idee om met een paar honderd van je luisteraars hard te gaan lopen aan de overkant van de oceaan. Ik zie nog de verbazing op het gezicht van Vrij Nederland hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse toen ik hem toevallig op Manhattan tegen het lijf liep en vertelde waarom ik daar was. Onze relatie met Feyenoord was zo goed dat ik als baas van de regionale omroep gewoon gratis het stadion in kon lopen. De mensen bij de kassa wisten wie je was.
Ik wilde ook voor RTV Rijnmond verslag doen van de Olympische Spelen in Barcelona. 1992 was dat. Domweg omdat er nogal veel sporters uit onze regio mee deden. De NOS deed er alles aan om dat te verhinderen, maar na lang zeuren en overleggen kregen we twee accreditaties, mits we alle regionale omroepen zouden vertegenwoordigen. In Barcelona konden we fluiten naar facilitaire medewerking. God, wat gedroegen die sportjongens van de NOS zich oncollegiaal en arrogant. Ik lees mijn Olympisch dagboek terug. Mijn studio was een gehuurd appartement, vierhoog, in de havenbuurt Barceloneta. Ik rapporteerde standaard in de vorm van een dagelijkse column, aangevuld met interviews. Met mijn c-accreditatie kon ik maar weinig kanten op. Jack Kerklaan en ik werkten keihard, maar de atleten waren vooral door de veiligheidsgekte vrijwel onbereikbaar en als je er een te pakken had, dan waren interviews vaak te slaapverwekkend om uit te zenden. Nederland veroverde toen maar vijftien medailles, waarvan twee gouden. Onze inspanningen waren een noodzakelijke investering om in journalistieke pikorde iets hogerop te komen.
In mijn dagboek concludeer ik dat het geslaagde Spelen waren, maar dat je dit evenement voortaan beter op één vaste plek kan organiseren, waarbij de deelnemers en sponsors voor de kosten opdraaien. En niet de burgers. Eigenlijk vind ik dat nog steeds.
Weer wat jaren later maakte ik zelf deel uit van de leiding van de NOS om iedere dinsdagochtend met directeur Ruurd Bierman en de sportchefs Kees Jansma en Martijn Lindenberg het beleid uit te stippelen. De sport kreeg daar vaak meer voor elkaar dan het nieuws. Onder andere, omdat sport populair is en het bij grote sportevenementen vooral om hoge kijkcijfers, miljoenencontracten en extra reclame-inkomsten draaide.
Op een keer moest ik uit representatieve overwegingen in een speciaal vliegtuigje mee met sportbobo’s naar een WK-wedstrijd van het Nederlands elftal. Als voetballiefhebber zei ik daar geen nee tegen. Ik weet nog als de dag van gisteren hoe ik het aardige liberale zwaargewicht Henk Vonhoff in zijn hoedanigheid van sportbobo innig omhelsde toen Bergkamp er in Marseille tegen Argentinië 2-1 met een prachtgoal van maakte.
Het meeste opzien baarden mijn interviews met Johan Cruijff en Jan Mulder, waarbij ik ooit – vlak voor een groot toernooi – informeerde of zij kort voor de wedstrijd masturbeerden. De aanleiding was een onderzoek waaruit zou zijn gebleken dat zelfbevrediging een nadelige invloed op sportprestaties heeft. Zij reageerden aanvankelijk woedend, maar jaren later oordeelde Mulder op de radio dat zijn reactie op mijn vraag niet goed was geweest.
Ik denk niet dat ik voor sportjournalistiek in de wieg ben gelegd. Op dit moment kom ik niet veel verder dan de ochtendgym bij Max. Met de zijstap tik en de hak bil.