De koppigheid waarmee de SP-top vasthoudt aan een koers die sinds 2006 tot de ene na de andere verkiezingsnederlaag heeft geleid, is verbazingwekkend.
Als lid van Die Linke volg ik de crisis in de SP met enige verbazing. Niet dat het nieuws is dat de SP van oudsher geen permanente facties toelaat. Verbazingwekkend is eerder de koppigheid waarmee de huidige top aan een koers vasthoudt die sinds 2006 tot de ene na de andere verkiezingsnederlaag heeft geleid en met het verlies van bijna 20.000 oftewel 40% van de leden samenviel. Redenen te over om nog eens goed na te denken of de richting klopt, zou je denken.
Buiten kijf staat dat er een brede discussie gaande is over de ziel van links in crisistijden. Binnen en buiten de SP. Dat blijkt alleen al uit het ontstaan van partijen als Bij1 en de stemmenwinst van bijvoorbeeld de Partij voor de Dieren en tussentijds ook GroenLinks. Tekenend is ook dat de SP niet heeft kunnen profiteren van de weergaloze krimp van de PvdA sinds 2017 – iets wat de SP zichzelf altijd tot doel had gesteld.
Het opgeven van het standpunt over de NAVO, de stilte over de opkomst van mainstream racisme en extreemrechts in de vorm van PVV en FvD, de steun voor het boerkaverbod, het gebrek aan aansluiting bij de klimaatbeweging, de nadruk op het opvangen van vluchtelingen “in de regio” in plaats van het absolute recht op asiel, regelmatige optredens van SP-politici in extreemrechtse media – dat alles heeft noch kiezers, noch leden aan de SP kunnen binden, integendeel. In plaats daarvan heeft de partij sinds haar hoogtepunt in 2006 voor grote delen van de bevolking, van Nederlanders met migratieachtergrond tot en met studenten en ook grote delen van de werkende klasse, een groot deel van haar aantrekkingskracht verloren.
In ieder geval stellen klaarblijkelijk – en wat mij betreft gelukkig – veelal jonge leden fundamentele vragen over deze koers. Te lang heeft het SP-bestuur te weinig ruimte gelaten voor de serieuze discussies die zowel de huidige tijden alsook de zorgwekkende richting van de SP-top vereisen. Daar brengt ook het royeren van ongemakkelijke leden en het dichtdraaien van de geldkraan voor Rood geen verandering in.
Ja, er zijn democratische besluiten die op partijraden worden genomen. Ook het programma wordt met inspraak van de basis opgesteld. Maar dat biedt niet de nodige ruimte om de richtingsdiscussie te voeren die gaat over de grote vraagstukken: wie zijn we als SP, wat voor samenleving willen we bereiken? Hoe verhouden wij ons tot de vakbondsstrijd voor zover ze gevoerd wordt en de bestaande sociale bewegingen? Hoe verhouden we ons tot de historische socialistische beweging? Wat moeten we met het kapitalisme in een eeuw waarin het systeem met een moordtempo op de afgrond afdendert? Zulke vraagstukken zijn te groot om op een middagje af te handelen. Wil je op dat soort vragen serieus ingaan als collectief, dan is het nodig dat facties elkaar een zekere ruimte binnen het gemeenschappelijke verband gunnen.
Dat dat niet altijd van een leien dakje gaat en ook energie vreet kan ik na 10 jaar ervaring in Die Linke beamen. Gelukkig hebben wij de grote vragen echter niet onder het tapijt geveegd, maar daar continu over gestreden. Dat deed het niveau van onze discussies goed. Zelfs de voormalig minister van Economische Zaken van de deelstaat Berlijn, Harald Wolf, een groot voorstander van coalities met de SPD en Groenen, schreef een boek met de titel “De staat is geen fiets waarop je in een willekeurige richting kan rijden.” In Die Linke Berlijn moest hij grondig ingaan op de argumenten van de linkervleugel over de afhankelijkheid van de staat van het kapitaal. De partijtop moet in grote delen van het land ten minste grondig uitleggen waarom ze meer kans zien de samenleving door middel van een coalitieregering te veranderen dan door oppositie binnen en buiten het parlement.
Trouwens zijn wij als Linke niet de enige die met permanente facties werken. Bij de christen-democraten van het CDU zijn er net zo goed pressiegroepen. Zo zijn de “christen-democratische werknemers” in het zogenaamde CDA georganiseerd en liggen regelmatig in de clinch met de werkgevers in het CDU, die de “middelstands en het bedrijfsunie” hebben opgericht. De zogenaamde “waarden-unie” vormt de de sociaal conservatiefste, rechtse rand van het CDU. Bij de SPD heb je zowel het netwerk “Forum Democratisch Links” dat samenwerking met de Groenen en Die Linke nastreeft en de zogenaamde “Seeheim-cirkel” aan de rechtervleugel van de sociaal-democratie.
Het siert Die Linke ook dat de basis ook vooraanstaande politici op het matje roept als deze centrale programmapunten in het openbaar tegenspreken. Bijvoorbeeld toen voormalig fractievoorzitter Sahra Wagenknecht en voormalig fractie- en partijvoorzitter Oskar Lafontaine vanaf 2015 probeerden in Die Linke een restrictief migratiebeleid door te drukken. Nadat Wagenknecht zich in 2018 van het antiracistische verbond Unteilbar distantieerde was de maat voor veel kameraden vol. Op het landelijke partijcongres van februari 2019 werd de motie vóór veilige toegangswegen en open grenzen voor álle vluchtelingen met een duidelijke meerderheid aangenomen. Meer dan honderd leden maakten in de discussie duidelijk dat Wagenknecht het partijprogramma met voeten heeft getreden en dat functiebekleders zich aan partijbesluiten hebben te houden.
Deze discussiecultuur komt niet uit de lucht vallen. Die Linke is in 2007 ontstaan uit een fusie van, hoofdzakelijk, de Partij voor het Democratisch Socialisme (PDS), de partij die na de val van de Muur uit de heersende socialistische eenheidspartij is voortgekomen, en het alternatief voor sociale rechtvaardigheid (WASG), een linkse afsplitsing van de sociaal-democratische SPD. Als gevolg van deze fusie ziet Die Linke zichzelf uitdrukkelijk als pluralistische partij waarin verschillende linkse stromingen vertegenwoordigd zijn.
Het programma is vandaar een compromis tussen verschillende kampen, die als permanente facties zijn georganiseerd: van het sociaal-democratisch ingestelde Forum voor Democratisch Socialisme (FdS), het libertair-reformistische Emancipatoir Links (EmaLi), het sinds kort door de Wagenknecht-vleugel gedomineerde socialistisch links (SL) tot het Communistische Platform (KPF), Bewegingslinks en anti-kapitalistisch links (AKL). Met dit pluralisme wordt ook rekening gehouden bij de verkiezingen van het tandem-voorzitterschap. De huidige voorzitters, Bernd Riexinger en Katja Kipping, zijn gekozen als vertegenwoordigers van respectievelijk het Westen en het Oosten, van de radicale, aan de vakbond verbonden vleugel en de meer sociaal-democratische vleugel.
In de praktijk hebben al deze stromingen hun bolwerken in verschillende lokale afdelingen. Over het algemeen geldt dat de reformistische, naar regeringsdeelname strevende politiek van het FdS in grote delen van het voormalige Oosten dominant is, terwijl de radicalere vleugels in delen van het Westen, zoals in Hessen, in Hamburg, in de stedelijke centra van Noordrijn-Westfalen of in voormalig West-Berlijnse wijken sterker zijn vertegenwoordigd. Die regionale verschillen in politieke stootrichting maakt het ook mogelijk het succes van verschillende stromingen in de praktijk te vergelijken.
En die ervaring leert mij dat het tijd is voor steekhoudende systeemkritiek van links en voor radicale oplossingen die tegemoetkomen aan de diepte van de huidige crises. De kabinetten-Rutte en het bedrijfsleven hebben het polderen in ieder geval allang opgegeven. Talloze vooral jonge mensen hebben allang geen vertrouwen meer in het systeem en voelen aan dat er iets fundamenteel fout loopt in de samenleving. Als socialisten moeten wij deze terechte intuïtie aanspreken en het weer aandurven om een visie van een betere wereld aan te bieden. Niet als betweter aan de zijlijn maar als activistenorganisatie die constructief deel neemt aan bestaande bewegingen – van antiracisme- en klimaatprotesten tot vakbondsstrijd. Met die insteek hebben wij in Duitsland in ieder geval goede resultaten geboekt.