Een gesprek over ethische lessen uit het koloniale- en oorlogsverleden maakt ons bewuster van de historische vergoelijking van ongelijkheid, plundering en arrogantie
Het zal niemand ontgaan, we voeren volop discussie over het koloniale verleden en hoe we deze geschiedenis een plek geven in de Nederlandse identiteit. En het blijft niet bij discussie alleen: musea en schoolmethoden verhouden zich nadrukkelijker dan in het verleden tot deze geschiedenis. Een nieuwsbericht van het Historisch Nieuwsblad zorgde voor enige ophef: schoolmethoden besteden meer aandacht aan het koloniale verleden dan aan de Holocaust. In een ingezonden brief in NRC op 4 maart verwoordt godsdienstwetenschapper Margreet van Schie het ongemak over een dergelijke ontwikkeling: de slavernij ligt immers achter ons, terwijl antisemitisme niet is verdwenen. Het is verleidelijk om ‘slavernij’ en ‘holocaust’ als om aandacht concurrerende schaduwzijden te zien. Toch is dat voor de toekomst geen geschikte benadering. We doen er beter aan de huidige ethische revolutie rond het koloniale verleden aan te grijpen om die van de jaren zestig nieuw leven in te blazen.
Vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw werden er in Nederland grote ethische lessen getrokken uit de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Het maakte veel Nederlandse burgers achterdochtig jegens politieke persoonsverheerlijking, al te grote partijdiscipline, zondebokpolitiek en antisemitisme. Die lessen uit het oorlogsverleden blijken echter kwetsbaarder dan gehoopt. Antisemitisme is sinds de late middeleeuwen een onlosmakelijk deel van de Europese cultuur geweest en is zeventig jaar na Auschwitz nog niet verdwenen. Internationaal is dit te zien in de verdachtmakingen tegen filantroop George Soros. In Aalst werd tijdens Carnaval duidelijk hoe dicht onder de oppervlakte de geracialiseerde stereotypen uit het verleden ook buiten digitale subculturen doorleven. Hoogleraar Leo Lucassen waarschuwde in dat verband in De Volkskrant (25 februari) voor het vervliegen van de ethische revolutie. Het “dat nooit weer” dat vanaf de jaren zestig volgende op de vernietiging van het Europese Jodendom dient actief te worden doorgegeven. Onderwijs is daarvan een belangrijk deel, maar de verantwoordelijkheid daarvoor ligt met nadruk ook bij politieke en ideologische gangmakers.
De ethische revolutie die zich voltrekt rond het koloniale verleden hoeft echter niet als concurrent te gelden. In het verleden waren antisemitisme en koloniaal racisme verweven en de bestrijding ervan is dat ook. Antisemitische racialisering in de middeleeuwen was de blauwdruk voor vroegmodern koloniaal en anti-zwart racisme. Het moderne heruitvinden van antisemitisme bouwde voort op raciale theorieën die in de koloniale tijd waren ontwikkeld. Anti-zwart racisme en antisemitisme zijn een kwaadaardige tweeling. De ene maakte eeuwen aan vervolging en de holocaust mogelijk, de andere de trans-Atlantische slavernij en grootschalig koloniaal geweld. Het superioriteitsdenken evolueerde van een christelijke, naar een Blanke en Arische.
Een bedachtzame omgang met de koloniale geschiedenis en een grotere kennis van dit verleden kan leiden tot tal van inzichten die relevant zijn in het heden. De eerzucht, zelfoverschatting, en gewetenloos winstbejag waren deel van “ons” en zijn dat mogelijk nog altijd. Anders dan bij de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust is er in de koloniale geschiedenis een duidelijk verband tussen winstbejag en consumptiepatronen en het aangedane leed. Tijdens de consumptierevolutie van de achttiende eeuw was een meerderheid wel op de hoogte, maar niet genegen om de kennis over de oorsprong van een kopje koffie te laten prevaleren boven de wens koffie te drinken. Misschien voelden ze zich zelfs wel prettig bij de wetenschap dat zij zich konden wentelen in luxe dankzij het geploeter van een ander, lager in de pikorde. Als we dat beter begrijpen dan helpt dat ongetwijfeld ook het heden beter te begrijpen. Kolonialisme werd gekenmerkt door grenzeloze toe-eigening van land, levens en rijkdommen, die werd goedgepraat door theologen, juristen en wetenschappers in onze eigen kerken, besturen en universiteiten. We kunnen ons nu afvragen hoe het zo kon lopen en wat we nu en in de toekomst anders willen doen.
Is dat niet een moralistisch geheven vingertje? Is dat niet oordelen over het verleden op basis van huidige normen? Ja, dat is het zeker, maar waar wetenschappelijk onderzoek gebaat is bij een mate van kritische distantie is een gesprek over de plek van het verleden in onze nationale identiteit dat niet. Een gesprek over ethische lessen uit het koloniale- en oorlogsverleden maakt ons bewuster van de historische vergoelijking van ongelijkheid, plundering en arrogantie. Het maakt ons bovendien weerbaar tegen de zolderkamerreincarnaties van oude theorieën over volkeren, religies en rassen.
*Beschrijving afbeelding: Schaaltje, aardewerk, afgerond rechthoekig schaaltje, blauw op wit. Merk: D/12/0. Jan Theunisz Dextra, De Grieksche A, Delft, 1758/1764.
Cremebakkende klei, tinglazuur. Geschilderd in blauw, met rood-bruine rand. Decor: Europees. Versiering: rechts op de voorgrond plantage-eigenaar met pijp, op het tafeltje naast hem een wijnfles met glas, op de grond voor hem een komfoor en een kwispedoor, op de achtergrond plantagearbeiders, slaven, die tabaksbladeren plukken.