‘Heel leuk, zulke eisen om leesbaar te schrijven, maar op deze manier hebben we over twintig jaar geen instroom meer van nieuwe huisartsen!’ Het was een van de reacties die ik voorbij zag komen op het nieuwsbericht dat er nieuwe eisen komen voor scholieren, de zogeheten kerndoelen. Staatssecretaris van Primair en Voortgezet Onderwijs en Emancipatie Mariëlle Paul presenteerde vlak voor de herfstvakantie het eerste 75 pagina’s tellende document ‘Definitieve conceptkerndoelen Nederlands en rekenen en wiskunde’. Een enigszins verwarrende titel, door de woorden ‘definitieve’ en ‘conceptkerndoelen’ achter elkaar te gebruiken, maar dat terzijde.
Kerndoelen zijn eisen waar een bepaald vakgebied in het primair of voortgezet onderwijs zich aan dient te houden tijdens het inrichten van de lessen. Het is de bedoeling dat op deze manier elke leerling in het Nederlandse onderwijssysteem te maken krijgt met dezelfde opgestelde kerndoelen. Deze kerndoelen staan aan de basis van het verzorgen van goed en compleet onderwijs en dienen tevens als fundament voor het centraal schriftelijk eindexamen (eindtermen). Het nastreven van deze onderwijseisen, in de vorm van de kerndoelen en eindtermen, moet daarnaast zorgen voor kansengelijkheid. Het huidige pakket aan kerndoelen stamt inmiddels uit 2006. Volgens staatssecretaris Paul voldoen deze niet meer, omdat ze erg globaal zijn geformuleerd en daardoor te weinig houvast bieden voor leraren en schoolleiders. Destijds nog een bewuste keuze om op die manier scholen meer ruimte te bieden voor eigen invulling.
Het mag duidelijk zijn dat de onderdelen taal en rekenen prioriteit hebben, gezien het lijvige boekwerk met daarin de 34 vernieuwde kerndoelen voor het primair onderwijs en 38 voor het voortgezet onderwijs dat als eerste werd gepresenteerd. De dalende resultaten van de Nederlandse leerlingen in deze vakgebieden hebben er voor gezorgd dat deze onderdelen prioriteit hebben gekregen. In het voorwoord staat verder te lezen dat de aangepaste eisen voor de andere leergebieden (zoals bijvoorbeeld digitale vaardigheden en kunst en cultuur) daarna volgen. Een interessante omschrijving staat te lezen bij kerndoel nummer 5: de leerling spreekt en schrijft afgestemd op doel, publiek en context. Hierbij gaat het onder andere om ‘schrijven op letter-, schrift- en tekstniveau met een leesbaar handschrift en typschrift (…), en verstaanbaar spreken’.
Naast de eerdere, redelijk voor de hand liggende, reactie over het veelal onleesbare doktershandschrift, moest ik denken aan de gesprekken die we weleens in de docentenkamer hebben over de eveneens soms/geregeld/vaak onleesbare handschriften van de leerlingen en de gevolgen daarvan. Een antwoord op een toets of, wellicht erger nog, examen, niet kunnen ontcijferen, betekent immers meestal dat er ook geen punten voor die opgave gegeven kunnen worden. Een opvatting die onder leraren herkenbaar zal zijn en tevens vrij logisch zal klinken. Iets wat toch nogal eens tot discussie kan leiden tussen de leraar en de desbetreffende leerling. Zo had ik onlangs een derdeklasser voor me staan die verbaasd was over het feit dat ik bij het nakijken van een handgeschreven verslag zijn antwoord op een vraag niet kon lezen. “Maar ik kan zelf toch wél lezen wat er staat…”, was vervolgens zijn verbolgen reactie.
Dat de spelregels omtrent het duidelijk(er) kunnen schrijven in een kerndoel worden aangescherpt is terecht en tevens een gevolg van de huidige tijdsgeest. De digitale gemaksmiddelen hebben namelijk in rap tempo gezorgd voor een enorme sprong in ons multimediale denken en functioneren. Zo waren ‘we’ er in voorkomende gevallen bijvoorbeeld van overtuigd dat het onderwijs kon worden overgenomen door de iPad en er zodoende weinig tot geen reden meer was om nog pen, potlood en papier te hanteren. De digitale geletterdheid verbeterde hierdoor, terwijl de geschreven geletterdheid achterbleef. Toch kunnen we deze constatering niet altijd blijven gebruiken als excuus. Huisartsen schreven ruim voor de digitale tijd namelijk ook al vaak onduidelijk.