Bijna achttien jaar stemden we elke minuut van ons leven af op elkaar en op anderen
We hebben onze fietsen uit het schuurtje gehaald. Werpen een blik op ons huis. Kijken elkaar aan. Van alles wat raar is, is dit nog wel het raarst. We kunnen zomaar samen wegfietsen, zonder dat er iemand thuis blijft om op Job te passen.
Bijna achttien jaar stemden we elke minuut van ons leven af op elkaar en op anderen. Kwam ik terug van de sportschool, dan stond Rob vaak al klaar met zijn tas in de hand. Gingen we uit eten, dan was de oppas een maand eerder vastgelegd. Afgelopen zomer bezochten we voor het eerst samen een verjaardag bij de overburen, via de babyfoon hielden we ons slapende kind in de gaten.
Stil fietsen we de straat uit. Het is maandag 22 november, Rob en ik zijn op weg naar het mortuarium. In mijn fietstas zit een plastic zak met schone kleren.
Een dag eerder, om vijf uur precies, begon ons nieuwe leven. Net als bij zijn geboorte in hetzelfde ziekenhuis als waar Job zijn prachtige blauwe ogen voorgoed sloot, wisten we meteen dat vanaf nu alles anders zou worden. Dit fietstochtje is de keiharde bevestiging. Waren we bijna achttien jaar de ouders van een grote baby, nu zijn we een kinderloos echtpaar. Er is niemand meer om rekening mee te houden. We zijn onvrijwillig vrij.
In het mortuarium trek ik Job zijn SpongeBob-sokken aan. Zijn voeten zijn koud. Na de aankleedsessie zit er niets anders op dan naar huis te gaan. We hebben besloten Job hier op te baren, in deze ruimte die met bankjes en schemerlampen haast gezellig aandoet. Thuis bewaren we graag de herinnering aan een levend jongetje.
Job ligt in zijn zondagse trui op een smalle tafel en bij het weglopen denken we allebei hetzelfde: als hij zich omdraait, valt hij eraf.