'Hoe meer linkse posities er beschikbaar zijn voor kiezers, hoe waarschijnlijker dat je een andere linkse positie aanneemt, wanneer de ene je niet aanstaat'
Daar was hij weer, de openlijke vraag of GroenLinks en PvdA niet beter kunnen fuseren ; ditmaal gesteld door NOS-redacteur Wilco Boom. Het lijkt inmiddels vaste kost te zijn geworden. Zowel in aanloop naar, als na afloop van iedere verkiezing komt het thema van linkse samenwerking, ja misschien wel een linkse fusie, opnieuw op de agenda, om daarna weer stilletjes te verdwijnen. Diederik Samson vond in aanloop naar de afgelopen Tweede Kamerverkiezingen dat PvdA en GroenLinks moesten fuseren. Dat deze opvatting breder wordt gedragen binnen de partij bleek vorig jaar op het PvdA-congres, toen een motie aan werd genomen om bij de Europese verkiezingen met een gezamenlijke lijst met GroenLinks en SP te komen – een voorstel dat onmiddellijk van de hand werd gewezen door GroenLinks-leider Klaver. Toch kopte de NOS voorafgaand aan de Europese verkiezingen “ waarom gaan PvdA en GroenLinks niet samen? ” nadat ze 60 maal hetzelfde standpunt hadden ingevuld bij de StemWijzer.
Weerwoord Hoe groot het enthousiasme voor de fusie, zeker in de lokale politiek ook moge zijn, zowel in electoraal als in inhoudelijk opzicht lijken er eigenlijk maar weinig goede redenen om samen te gaan. Tijd dus om de het enthousiasme over de linkse samenwerking iets te temperen en de voorstanders van zo’n fusie van een krachtig weerwoord te voorzien. Hoewel bepaalde vormen van samenwerking de positie van linkse partijen mogelijk kunnen versterken, betoog ik dat links als geheel meer gebaat is bij interne verdeeldheid, dan bij samenwerking.
Allereerst zijn er electorale redenen waarom partijen beter zelfstandig verder kunnen gaan. Zo kunnen linkse partijen in de oppositie als vluchtheuvel dienen voor kiezers die teleurgesteld raken in linkse partijen in de coalitie. Neem bijvoorbeeld de Tweede Kamerverkiezingen van 2017: de onvrede van veel PvdA-kiezers met het kabinet Rutte-Asscher leidde ertoe dat de PvdA een historisch verlies leed. Tegelijkertijd behaalde GroenLinks de beste verkiezingsuitslag uit haar bestaan, onder andere omdat veel van die teleurgestelde PvdA’ers waren overgestapt. Waren de partijen reeds samengegaan en dus samen in de coalitie met de VVD terechtgekomen, dan hadden teleurgestelde kiezers die overstap niet kunnen maken en was een deel waarschijnlijk thuisgebleven terwijl anderen bij inhoudelijk verder weg staande partijen als D66, DENK, de PvdD of de SP beland.
Overigens is het belangrijk om de mythe te doorbreken dat fuseren altijd loont. Toen KVP, ARP en CHU samengingen in het CDA gingen ze er slechts een zetel op vooruit, die ze bij de daaropvolgende verkiezing weer verloren. GroenLinks verdubbelde in 1989 weliswaar het aantal zetels van de samenwerkende partijen van 3 naar 6, de totale electorale groei bedroeg slechts 0,8 procent en verdampte eveneens weer grotendeels bij de verkiezingen in 1994. Ook GPV en RPF die fuseerde tot de ChristenUnie, gingen er in 2002 een zetel op achteruit en kwamen in 2003 zelfs niet verder dan drie zetels.
Kiezersgroepen Dat fuseren lang niet altijd leidt tot zetelwinst is eenvoudig te verklaren. Politiek gaat namelijk niet alleen over of je het inhoudelijk met elkaar eens bent, maar ook welke onderwerpen een partij belangrijk vindt. In de oppositie zijn GroenLinks en PvdA het misschien meestal met elkaar eens, als ze uit worden genodigd aan de onderhandelingstafel dan zullen ze waarschijnlijk tot hele andere concessies bereid zijn. GroenLinks zal in de eerste plaats de milieu-agenda door willen drukken, terwijl de PvdA meer moeite zal hebben om op sociale onderwerpen als de WW of het ontslagrecht concessies te doen. Kiezers die het milieu belangrijk(er) vinden worden nu door GroenLinks bediend, terwijl kiezers die economische onderwerpen belangrijk vinden eerder bij de PvdA uitkomen. Voeg je die partijen samen, dan wordt het een stuk moeilijker beide kiezersgroepen te bedienen. Zoals politicoloog Tom van der Meer stelde : “Een fusiepartij moet toch eerder een hoek ongedekt laten, op links of op rechts. En daarmee geef je dan de mogelijkheid aan andere partijen om ruimte te pakken, om kiezers te winnen.”
Er zijn uiteraard wel vormen van samenwerking denkbaar waar zowel GroenLinks als de PvdA baat bij kunnen hebben. Zo valt te denken aan een alliantie waarin de partijen besluiten niet zonder elkaar te regeren. Je zou af kunnen spreken dat de partij die onderling de grootste wordt dan de premier levert (mits de partijen gezamenlijk de grootste coalitiepartner vormen). Op die manier valt de premiersbonus misschien ook een keer naar links uit.
Klaver hintte er al op naar dergelijke samenwerking op zoek te zijn toen hij sprak over een ‘Keerpunt ’21’. Hiermee verwees hij naar het ‘Keerpunt ‘72’, een programmatische alliantie van PvdA, PPR en D’66, die aan de basis lag van het later te vormen kabinet Den Uyl. Het is echter belangrijk op te merken, dat ook als het ‘historisch linkse’ kabinet Den Uyl je tegenstond, je nog altijd bij de pacifisten van de PSP of de communistische CPN terecht kon. Kritiek op het Kabinet Den Uyl, kwam ook in de jaren ’70 van rechts en van links.
Opschuiven In die zin denk ik dat links er juist meer bij gebaat is om de onderlinge verschillen, dan de overeenkomsten te benadrukken. Hoe meer linkse posities er beschikbaar zijn voor kiezers, hoe waarschijnlijker dat je een andere linkse positie aanneemt, wanneer de ene je niet aanstaat. Als we naar de huidig peilingen volgens peilingwijzer kijken, dan zijn er 7 partijen die nu 10 of meer zetels peilen, waarvan PvdA en GroenLinks de enige linkse zijn. Kiezers die het belangrijk vinden om op een partij te stemmen die bij coalitieonderhandelingen veel gewicht in de weegschaal kunnen leggen, kunnen nu dus zowel bij PvdA als GroenLinks terecht. Zouden die partijen samengaan dan staat er onder de ‘grote’ partijen slechts één links alternatief, tegenover vijf rechtse. Zouden GroenLinks en PvdA samengaan dan is het waarschijnlijk dat kiezers die het niet met GL-PvdA eens zijn bij D66 of het CDA terechtkomen en daarmee dus naar rechts opschuiven.
Daarbij is het belangrijk dat partijen, zowel groot als klein, een belangrijke rol hebben in het bepalen van de normatieve grenzen van het politieke en publieke debat. Hoe meer linkse partijen hieraan deelnemen, hoe interessanter het voor kiezers wordt om de verschillen op links, in plaats van op rechts uit te pluizen. Op het moment lijken de verschillen tussen de linkse partijen op economisch gebied vooral een verschil in gradatie en heeft alleen de Partij voor de Dieren echt een ander verhaal. Als het gaat over de opvang van vluchtelingen, lijkt alleen GroenLinks nog een standpunt te hebben dat zich van andere partijen (zowel links als rechts) onderscheidt. Deze inhoudelijke eenheidsworst maakt het misschien makkelijk om tot compromissen te komen, het komt het publieke debat en zeker de keuze op links allerminst ten goedde. Om kiezers te mobiliseren is het juist van belang om nieuwe scheidslijnen te trekken en de verschillen met andere partijen te benadrukken.
Als links als geheel wil groeien, dan lijken er electoraal noch inhoudelijk goede argumenten te zijn voor een fusie. De enige reden die blijft staan is om tegemoet te komen aan de obsessie met ‘de grootste’ partij (hoe klein deze tegenwoordig ook is) van politiek verslaggevers, die een fusie tussen GroenLinks en de PvdA een extra boost kan geven. Maar ondanks een wat gunstigere uitgangspositie is er eigenlijk geen reden om aan te nemen dat een partij dat niet alleen kan. De afgelopen Europese verkiezingen werden door journalisten vooral afgeschilderd als een tweestrijd tussen Baudet en Rutte. Twee jaar daarvoor zou het tussen Wilders en Rutte zijn gegaan. Als links wil groeien is het zaak om de aandacht van het conflict tussen rechts en extreemrechts te verschuiven naar het verschil tussen gematigd en meer radicaal links. In meer activistische kringen heeft men daar een term voor: left infighting. Links is niet gebaat bij meer samenwerking, maar juist bij interne verdeeldheid en conflict.