Hoe wanhopig moet je zijn om een volstrekt onbekende duizenden kilometers verder om geld te vragen?
‘Ik heb heel hard uw hulp nodig’ schrijft een jonge Afghaanse vrouw Zarina. ‘Ik woon momenteel in Kabul, samen met mijn kindje. Mijn man werkte bij het Nationale Afghaanse Leger, ze hebben hem gedood. Ik had een baan, we hadden allebei een baan, we woonden in Kunduz. Nadat hij vermoord is ben ik uit angst voor de Taliban naar Kabul gevlucht. Ik heb niets meer. Ik mag in het achterkamertje van het huis van mijn zus verblijven. Maar ik ben ontheemd. Ik kan niet terugkeren naar Kunduz, er is niets meer om voor terug te gaan. Ik ben mentaal in een slechte staat. Wat kan jij voor mij doen lieve zus?’
Het duurde slechts een paar dagen na de invasie van de Taliban of mijn messenger zat vol met berichten. Berichten van volstrekt onbekende Afghaanse jonge mannen en vrouwen met een vrijwel identieke boodschap: ‘Bent u Afghaans? Kunt u mij helpen?’
Ik antwoord Zarina dat ik haar veel sterkte toewens in deze moeilijke tijd. En ik condoleer haar met het verlies van haar man. ‘Ik ben bang dat ik niets voor je kan doen’, schrijf ik haar terug. Ik voel me machteloos. Een moeder in nood vraagt mij wanhopig om hulp en ik kan niets doen. Ik kan haar en haar kindje niet naar Nederland halen. Noch haar vertellen dat alles daar goed komt. Want het komt ook niet goed. Hoe spreek je iemand moed toe die een grauwe toekomst tegemoet gaat?
Net als velen kijk ik dagelijks naar de hartverscheurende beelden van Afghanen op het vliegveld. Wanhopige mannen en vrouwen die zelfs hun baby’s aan volstrekte vreemden geven in de hoop dat ze een beter leven krijgen en in die vliegtuig belanden. Ik krijg veel berichten van mensen in Nederland die mij vragen hoe ze kunnen helpen. Sommige Afghaanse Nederlanders zijn allerlei acties begonnen, bijvoorbeeld hulpmiddelen aan Afghaanse vluchtelingen die naar Turkije zijn gevlucht. Of inzamelingsacties van kleding en verzorgingsproducten voor de Afghaanse gezinnen die net in Nederland zijn gearriveerd bij opvanglocatie Zoutkamp. Een goede vriendin tipt te doneren aan stichting Vluchteling. Mooie en belangrijke acties, maar hoe kan ik Zarina helpen?
‘Misschien kan je een online visum aanvragen bij de Canadese ambassade. Die hebben toegezegd 200.000 Afghaanse migranten toe te laten’ schrijf ik haar. Ze geeft aan dat ze haar huis niet uit kan, en niet weet hoe ze een visum moet aanvragen. ‘Zou je me geld kunnen sturen? Ik heb geen enkele middelen om mezelf en mijn kind financieel te redden’ schrijft ze.
Hoe wanhopig moet je zijn om een volstrekt onbekende duizenden kilometers verder om geld te vragen? Impulsief schrijf ik: ‘Met alle liefde’, maar bedenk me snel dat het momenteel niet kan. Geld overmaken naar Afghanistan gaat niet sinds de komst van de Taliban. Ik leg haar uit dat het momenteel niet lukt. Haar teleurstelling kan ik van achter mijn digitale scherm voelen wanneer ze schrijft: ‘Toch bedankt lieve zus’. Ik schaam me diep. ‘Laten we in contact blijven’, schrijf ik. ‘Misschien dat ik je op een ander moment wel kan helpen’. Ik weet niet of ik hiermee haar probeer gerust te stellen of mijn eigen gemoed tot bedaren wil brengen. Ze geeft me haar mobiele nummer.
Ik voel me de dag erna onrustig en vooral schuldig. Wat is dit voor krankzinnige situatie? Afghanen bevinden zich in misschien wat de grootste humanitaire crisis van de geschiedenis gaat worden en we kunnen slechts toekijken. Moedeloos toekijken. Inmiddels heb ik berichten op mijn Messenger geblokt. Tijdelijk. Totdat ik weet wat ik wel kan doen om haar en haar kindje te helpen.