De excuses voor de slavernij krijgen pas een echt nationaal karakter als niet de regering maar de Koning ze uitspreekt, liefst samen met de president van Ghana
Premier Mark Rutte wil niet dat Nederland excuses aanbiedt voor de slavernij. Hij voerde twee ondeugdelijke argumenten aan. Verleden week zei hij dat particuliere bedrijven verantwoordelijk waren voor deze zwarte bladzijde. Dan kon de staat zich daarvoor moeilijk verontschuldigen. Woensdagavond legde hij in de Tweede Kamer uit dat zulke excuses tot meer polarisatie en onbegrip leiden en niet tot minder. Bovendien bestond dan de kans dat men na dit sorry de slavernij verder maar zou vergeten. Dat was toch ook niet de bedoeling.
Twee grote internationaal opererende bedrijven speelden de hoofdrol in de Nederlandse slavenhandel: de Verenigde Oost-Indische Compagnie en de Verenigde West-Indische Compagnie. Het waren inderdaad vennootschappen op aandelen met Kamers (afdelingen) in tal van steden en provincies. Tegelijk echter onderhielden zij zeer nauwe banden met overheid en staat.
Beide bedrijven hadden van de Hoogmogende Heren der Staten-Generaal het monopolie gekregen op commerciële activiteiten van welke aard dan ook, respectievelijk in de landen rond de Indische Oceaan en de landen rond de Atlantische Oceaan. Dat niet alleen. Ze mochten ook als dat noodzakelijk was uit naam van de Staten-Generaal oorlog voeren, gebieden annexeren en daar het bestuur uitoefenen. Dit alles onder hún vlag. Ze traden dus op namens de toenmalige overheid, waarvan ze ook taken uitvoerden.
De West-Indische Compagnie ging zich in de loop van haar bestaan steeds meer op de trans-Atlantische slavenhandel concentreren. Dat was commercieel niet altijd een succes en in 1674 maakte de onderneming na een faillissement een doorstart in afgeslankte vorm. Ze exploiteerde haar monopolie door particuliere rederijen tegen betaling toe te staan voor eigen rekening in slaven te handelen. De grootste bedrijven in deze branche waren de Middelburgsche Commercie Compagnie en Van Coopstad en Rochussen in Rotterdam. In 1791 werd de West-Indische Compagnie geliquideerd en de Staten-Generaal namen de boedel en de verplichtingen over. Met de Verenigde Oost-Indische Compagnie liep het op 31 december 1799 ook ongeveer zo af.
Het Koninkrijk der Nederlanden van 2020 kan de transatlantische en de Aziatische slavenhandel dan ook niet afdoen als een zaak van particulieren. De geschiedenis van der slavernij behoort tot de erfenis Die kun je niet zomaar afwijzen.
Als Nederland excuses aanbiedt voor de slavernij, dan doet zij dat namens iedereen die zijn of haar lot met ons land verbonden heeft. Dat zijn alle houders van een Nederlands paspoort zonder één uitzondering. Zeventien miljoen Nederlanders buigen als het ware het hoofd voor het feit dat zij deel uitmaken van een samenleving die deze gruwelijke erfenis met zich mee torst.
In het debat wordt er tot nog toe vanuit gegaan dat het kabinet de verontschuldigingen aanbiedt. Het excuus voor de slavernij krijgt pas een echt nationaal karakter als niet de regering maar de Koning ze uitspreekt. Het zou helemaal mooi zijn als hij dat samen deed met de president van Ghana, bijvoorbeeld in fort Elmina, het hoofdkwartier van de Compagnie in West-Afrika. Of anders in het West-Indisch Huis te Amsterdam, waar destijds de Heren XIX, de Raad van Bestuur, het beleid uitstippelden.
Ghana en Nederland hebben immers gemeen dat de transatlantische slavernij tot hun nationale erfenis behoort. Wie onder de vlag van de Staten-Generaal naar het Caribisch gebied ontvoerd werd, was meestal tot slaaf gemaakt door strijders van koninkrijken die soms nog steeds een rol spelen in het huidige staatsbestel van Ghana zoals het machtige koninkrijk van de Ashanti. Er zijn genoeg Nederlanders met een Ghanese achtergrond die op dit gebied een bemiddelende rol kunnen spelen tussen onze twee landen. Je moet daarbij niet alleen denken aan BN’ers als Akwasi of Jerry Afriyie maar ook aan geestelijke leiders.
Belangrijk: mocht de regering van Ghana hier (nog) niet voor voelen dan is dat geen argument voor ons land om tot uitstel of afstel van de excuses over te gaan. Het is en blijft ónze agenda. Mochten de agenda’s van Den Haag en Accra in dit opzicht synchroon lopen, dan zou dat geweldig zijn maar een voorwaarde mag het niet zijn.
Daarmee vervalt ook het argument dat zulke excuses leiden tot polarisatie. De excuses nemen aan alle kanten pijn weg. Er wordt juist een opening geboden voor een maatschappelijk debat over wat we verder met deze collectieve erfenis zullen doen. Wij zijn dan tot het excuus gekomen op grond van normen en waarden uit onze tijd, nadat we die hebben gebruikt om een beter begrip te krijgen van het nationaal verleden.
Het kan niet anders of zo’n debat moet tot de conclusie leiden dat het een maatschappelijke taak is uitbuiting van welke aard dan ook in eigen land te voorkomen en wereldwijd te bestrijden. Dat niet alleen. Slavernij heeft te maken met de ontmenselijking van individuen die wettelijk gezien worden teruggebracht tot roerende goederen. De eigenaren kunnen over dit bezit vrij beschikken. Dat maakt het stelsel slecht voor iedereen.
De koopman Willem Usselincx heeft zich aan het begin van de zeventiende eeuw heel sterk gemaakt voor een West-Indische Compagnie. Toen het bedrijf eenmaal tot stand kwam, wilde hij er niets mee te maken hebben want hij wees het stichten van plantagekoloniën met slaven op principiële gronden af: zo’n maatschappij kon nooit stabiel zijn, meende hij. De almacht bedierf de ziel van de bezitters. Ze verloren elke proportie uit het oog. Tegelijkertijd raakten ze verwekelijkt omdat ze continu op hun wenken bediend werden zonder dat iemand hen ooit tegen durfde te spreken. Slaven en meesters schaadden elkaar. Daarom geloofde Usselincx uitsluitend in volksplantingen: gemeenschappen van vrije emigranten die overzichtelijke boerderijen bestierden en zelf de grond bewerkten. Hij heeft uiteindelijk zijn geld gestoken en verloren in de Beemster.
Racisme is een hardnekkig gevolg van het kwaad dat Willem Usselincx in zijn tijd al zo scherp waarnam. Dit geestelijk gif is een maatschappelijke kanker. Het kan alleen maar leiden tot haat en geweld, bloedvergieten, oorlog en vernietiging.
De coronacrisis plaatst ons voor ongekende uitdagingen. We zullen onze manier van leven waarschijnlijk fundamenteel moeten veranderen. Dat is reden te meer om het slavernijverleden op creatieve wijze te verwerken bij de opbouw van een nieuwe maatschappij waarin de kwaliteit en niet de kwantiteit centraal staat.
De argumenten van Rutte om deze zaak opzij te schuiven zijn ondeugdelijk. Misschien is het een goed idee om een monument op te richten voor Willem Usselincx, op dat grote feestplein in Purmerend. De gemeentes Purmerend en Beemster kunnen daarmee mooi hun komende fusie luister bijzetten. En laat dan Middelburg meteen een beeld neerzetten voor dominee Bernardus Smytegelt (1665–1739). Die heeft tot woede van de gelovigen op de herenbanken zijn hele loopbaan lang donderpreken gehouden tegen de slavernij. Lezers uit de hoek van de Hersteld Hervormde Kerk en de SGP kennen zijn geluid. Ze mogen trots zijn op deze voorloper.