Het geweeklaag van de huisjesmelkers was de afgelopen jaren niet van de lucht, elke keer als het kabinet Rutte IV een voorzichtige poging deed om de totaal ontspoorde geliberaliseerde woningmarkt een beetje aan banden te leggen. De maatregelen zouden er alleen maar toe leiden dat jongeren nog minder keuze zouden krijgen, voorspelden de Wybren van Haga’s van deze wereld.
Uit onderzoek van het Kadaster stijgt echter een heel ander beeld op, schrijft NRC. Particuliere verhuurders met enkele woningen verkopen hun woningen vaker dan ze opnieuw te huur te zetten. Dat is goed nieuws voor starters, want die woningen van investeerders komen voor een lagere prijs op de markt dan ‘gewone’ woningen. Terwijl investeerders hun woningen tot 2021 voor ongeveer dezelfde prijs verkochten als ‘normale’ verkopers, beuren ze inmiddels gemiddeld 64.000 euro minder per verkochte woning.
Maar de huurders dan? Neemt hun keuze niet af als investeerders hun woningen van de hand doen? Dat blijkt niet het geval. Terwijl kleine, particuliere verhuurders afhaken, bouwden grote commerciële verhuurbedrijven juist extra woningen, waardoor het totale aanbod is toegenomen.
Het vorige kabinet nam diverse maatregelen om de wildwestpraktijken op de woningmarkt enigszins in te perken. NRC somt op: “De overdrachtsbelasting voor woningbeleggers werd stapsgewijs flink verhoogd, van 2 naar 8 en later naar 10,4 procent, om het kopen van een beleggingspand minder aantrekkelijk te maken. Belastingvoordelen zoals de leegwaarderatio vervielen. Ook mogen er sinds 1 juli geen tijdelijke huurcontracten meer worden afgesloten en geldt er een maximale huurverhoging in de vrije sector. Daarbovenop kwam de in vastgoedkringen vervloekte Wet betaalbare huur. Deze wet, vormgegeven door voormalig minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Hugo de Jonge (CDA), regelt voor middenhuurwoningen een huurplafond dat wordt gekoppeld aan een puntenstelsel.”