Kortom: Het gaat áltijd ook over wie je bent of waar je vandaan komt
Ruim een jaar na het bericht over racisme en institutioneel racisme binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel is de rijksoverheid opnieuw op zijn grondvesten geschud door een bericht over racisme binnen de organisatie en jegens de burgers. Zo’n 10 procent van rijksambtenaren maakte het zelf mee, iets meer is in afgelopen jaar getuige ervan geweest in relatie tot de burger en 17 procent is getuige geweest van racisme binnen de organisatie jegens andere collega’s.
Staatssecretaris Alexandra van Huffelen van Binnenlandse Zaken noemt in een Kamerbrief de uitkomsten onacceptabel: “Iedere collega die racisme ervaart, is er een te veel… Racisme heeft geen plaats binnen Nederland en zeker binnen de overheid moeten wij het goede voorbeeld geven. We gaan daarom nu kijken hoe we de aanpak die we hiervoor al hanteren kunnen verbeteren.”
Terechte reactie en hart onder de riem voor rijksoverheidsdienaren die zich hard maken voor het uitbannen van racisme binnen dit o zo bepalende instituut voor waarden, normen en onderlinge verhoudingen in onze samenleving. (Ik moet ook bekennen dat ik me meteen ook afvraag wat voor brief hierover de Tweede Kamer had bereikt als beoogd premier Wilders Het Catshuis bewoonde…)
Enfin. So far, so good.
Toch wringt de schoen. Als ik deze Kamerbrief lees vrees ik dat we de gebaande paden niet gaan verlaten. Het is fijn dat men de bestaande aanpak wil verbeteren, maar er is een echte paradigmashift in denken en doen binnen bestuurlijk Nederland nodig.
Ik maak mij zorgen dat we voor de zoveelste keer bij het willen bestrijden van racisme dezelfde denkfout gaan maken die aan de basis staat van het voortduren en de reproductie van racisme, etnische en culturele ongelijkheid en geïnstitutionaliseerd racisme in Nederland. Namelijk, dat we gelijke behandeling verwarren met een uniforme aanpak. Een “one size fits all”-benadering leidt vooral tot het bedwingen van minderheden om zich te schikken tot de meerderheid en bevestigt het gevoel van de meerderheid dat hun normaal tot in het eeuwige de norm mag blijven.
Het alarmbelletje gaat gelijk bij mij rinkelen bij het lezen van een bijzin in deze brief die ik al jaren in verschillende gremia en gelegenheden rondom racisme voorbij zie komen. Een zin die mijns inziens staat voor de hardnekkige misvatting dat een “kleurenblinde” grondhouding de beste manier is om racisme te kunnen bestrijden in Nederland: “Op je werk,”, schrijft de staatsecretaris namelijk in dezelfde brief, “moet het gaan om wat je doet en niet om wie je bent of waar je vandaan komt.”
Deze normstelling klinkt nobel. Maar het is vooral een uiting van een meritocratisch ideaalbeeld. Het is zeer de vraag of het met hoe het in een samenleving en in machtsverhoudingen (macht van getal, of privileges) werkelijk werkt correspondeert. Het is een zienswijze die het individu reduceert tot zijn beroep en de medewerker wordt gelijke onder gelijken. Mooi toch? Nou nee. Het is juist een belangrijk onderdeel van het probleem en het reproduceren ervan, mijns inziens.
Het objectiveren van de mens tot de werknemer en zijn beroep was wellicht bij het aanbreken van de moderne tijd in een relatief mono-culturele en mono-etnische natiestaat een uitstekend frame geweest om de grootindustriële tandwielen van de lopendebandproductie in volle vaart te laten draaien. Maar in een multi-etnische, superdiverse samenleving leidt een dergelijke objectivering onbedoeld tot de dwangbuis van uniformeren en daarin is vooral iedereen die afwijkt van de meerderheid de pineut. Dan kom je vooral uit bij modus en de gemiddelde werknemer als richtlijn voor de norm en wat “normaal” is. Dat is de dood in de pot vinden voor alle minderheden én voor het dienen van een samenleving die zelf superdivers is en waarin een veelvoud van identiteiten huist.
Kortom: Het gaat áltijd ook over wie je bent of waar je vandaan komt en in welke cultuur of levensstijl jouw wieg heeft gestaan. Alleen, wanneer je doet alsof dat niet relevant is, domineert de meerderheidsnorm, ontstaat een massavorming, onder het mom van objectiviteit. Dan is Jan Modaal leidend onder het mom van “normaal”.
De enige weg naar werkelijke gelijke behandeling binnen een organisatie in een veranderde samenstelling, is juist om “normaal” in een organisatie uit te dagen, ter discussie te stellen met de toetssteen van diversiteit. Dat gold bijvoorbeeld toen de politie dankzij de emancipatiestrijd van vrouwen de mannencultuur moest loslaten in zijn samenstelling, in zijn organisatienormen en in de omgang met de samenleving. Dat geldt ook nu voor de rijksoverheid die gestaag etnisch diverser wordt van binnen en in toenemende mate een etnisch en cultureel superdiverse samenleving moet leren te dienen. In een superdiverse samenleving die dankzij voortgang van de emancipatie steeds minder racisme pikt en ook steeds meer erkenning eist voor etnisch-culturele verscheidenheid, verliest een overheid die kleurenblindheid verward met gelijke behandeling steeds meer gezag.
Diversiteit gedijt niet vanzelf, men moet durven het nodige en moeizame pad van organisatiecultuurverandering aan te gaan. Racisme zal niet verdwijnen zolang kleurenblindheid binnen de organisatiecultuur en bij de bestuurders de boventoon voert.
Wat noodzakelijk is, is dat de leiders en bestuurders onder ogen gaan zien dat het meritocratische vocabulaire in deze tekortschiet. Dat “normstellen” in dezen begint met een oproep: dat wij als burgers van deze samenleving, als collega’s op de werkvloer, op zoek moeten gaan naar het vinden en formuleren van een nieuwe gedeeld “normaal”.
We zijn in een tussentijd aangekomen, er is ongemak aan alle kanten voelbaar. De vaag: “wat bindt ons, en wat is normaal?” is een existentiële vraag voor een samenleving. Het veroordelen wat beslist niet kan en niet mag, namelijk racistische bejegening of institutioneel racisme is nodig, maar het voldoet niet.
Onze leiders en bestuurders moeten aanmoedigende, veilige ruimtes maken voor dialoog en onderhandeling over een nieuw ideaalbeeld, voorbij kleurenblind beeld, hoe we op de meest redelijke, rechtvaardige en schone wijze om kunnen omgaan met de duizelingwekkende verscheidenheid in de huidige samenleving. Zo’n ideaalbeeld geeft ons een gezamenlijk kompas en richting om aan de nodige ontwikkeling te beginnen.
Het ware inclusief leiderschap in dezen begint bij de juiste visie op waar we als samenleving staan, wat we te doen hebben en de juiste toonzetting. Wij zijn er dringend aan toe het “kleurenblind” paradigma als remedie voor racisme achter ons te laten. Onze leiders dienen zich nodig van een nieuw paradigma te voorzien. Door, om te beginnen, zich te engageren met de geaarde ervaring van minderheden die al jaren de schaduwzijde van op het oog nobele kleurenblindheid hebben ervaren en ondervonden.