Op 20 maart 2003 pleegde de VS, met politieke steun van Nederland, een misdaad tegen de vrede. Nu, precies twintig jaar na aanvang van deze agressieoorlog tegen Irak, hebben we goed zicht op de massieve Amerikaanse propagandacampagne die dit geweld mogelijk maakte. Minder bekend is dat ook de Nederlandse regering propaganda inzette om steun te vergaren voor de oorlog die resulteerde in een miljoen doden en vele miljoenen gewonden en vluchtelingen.
De desinformatie van de VS ging grotendeels over massavernietigingswapens die Irak zou hebben. Ook werd geclaimd dat het land nauwe banden onderhield met Al Qaida, die verantwoordelijk was voor de aanslagen op 11 september 2001 in New York en Washington. Irak, zo werd maandenlang herhaald, zou een grote en acute dreiging vormen voor de VS, en zelfs voor de hele wereld.
Allerlei studies hebben de omvang van deze Amerikaanse misleiding blootgelegd. In 2004 concludeerde onderzoek uit het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden bijvoorbeeld dat vijf sleutelfiguren, waaronder president Bush en een aantal van zijn ministers, zeker 237 misleidende verklaringen de wereld in hadden gestuurd. In 2008 stelde een uitgebreider onderzoek van het Center for Public Integrity vast dat acht personen, deels dezelfde verantwoordelijken, ten minste 935 onjuiste uitspraken deden.
Uit het in 2010 gepubliceerde rapport van de Commissie-Davids, die de besluitvorming in de Irak-oorlog onderzocht, blijkt dat de Nederlandse regering eveneens propaganda inzette om steun voor de oorlog te creëren. Dat gebeurde op allerlei manieren. Zekerheid werd geclaimd waar eigenlijk twijfel heerste, onjuiste informatie werd richting het parlement gestuurd en onwelgevallige feiten werden bewust buiten de politieke discussie gehouden – allemaal democratie-ondermijnende praktijken.
Een goed voorbeeld betreft de brief van begin september 2002 waarin minister van Buitenlandse Zaken De Hoop Scheffer stellige uitspraken deed. Volgens de minister was er weinig twijfel dat Irak beschikte over massavernietigingswapens en was er bovendien zekerheid dat het land doorging met de productie van chemische en biologische wapens. De dreiging die van Irak uitging werd reëel genoemd en zou in de toekomst enkel toenemen.
De onderzoekers van de Commissie-Davids, die allerlei relevante documenten en rapporten op het ministerie onderzochten, moesten echter vaststellen dat in overheidsdocumenten geen basis voor deze uitspraken te vinden was. Hun conclusie: de informatie in de brief van de minister werd niet gedekt door analyses afkomstig van de daartoe aangewezen instanties, zoals de inlichtingendiensten.
Later in dezelfde maand publiceerde het Verenigd Koninkrijk, de belangrijkste bondgenoot van de VS, een alarmerend rapport. Een cruciale claim daarin was dat Irak binnen 45 minuten chemische en biologische wapens in kon zetten, die een enorme dreiging suggereerde. Minister De Hoop Scheffer schreef aan de Kamer dat de bevindingen van de Britten overeenkwamen met het beeld dat de Nederlandse regering ervan had.
Ook in dit geval uitte de Commissie-Davids stevige kritiek. De Nederlandse militaire inlichtingendienst noemde de 45-minutenclaim bijvoorbeeld zeer suggestief en sprak het zelfs tegen. Het Britse rapport werd door de dienst gepolitiseerd genoemd. Maar deze relevante informatie werd nooit met de Tweede Kamer gedeeld door de regering.
Een derde voorbeeld betreft een optreden van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Powell, die in februari 2003 de VN toesprak. In zijn uitgebreide presentatie zette hij de Amerikaanse zaak nog eens uiteen. Minister De Hoop Scheffer was onder de indruk. Hij rapporteerde aan het parlement dat veel van wat door Powell naar buiten werd gebracht in lijn was met hetgeen uit Nederlandse inlichtingenbronnen was gebleken. Premier Balkende noemde Powells speech bewijsmateriaal.
De leden van de Commissie plaatsten echter ook hier serieuze kanttekeningen. Cruciale ‘bewijzen’ uit Powells speech werden achter de schermen namelijk tegengesproken, door de binnenlandse inlichtingendienst en ook door het hoofd van de wapeninspecteurs die in Irak zochten naar verboden wapens. Maar ook hierover werd de Tweede Kamer niet geïnformeerd.
In een interview in 2009 beschreef Hans Siepel, die in de maanden vóór de oorlog voorzitter was van de strategiegroep-Irak, die zich richtte op de overheidscommunicatie over de naderende strijd, treffend wat er gebeurde. Dat de VS gesteund zou worden, stond vast, want dat deed Nederland nou eenmaal altijd, aldus Siepel. De vraag die overbleef was enkel, in zijn woorden, welke argumentatie daarbij zou worden verzonnen.