Polderen met pluimvee
• 05-07-2013
• leestijd 5 minuten
Over VNO/NCW als opperkalkoen in het gekakel van het polderoverleg
Kun je aan een kalkoen vragen om zichzelf op het Kerstmenu te zetten? Nee, uiteraard laat een kalkoen zichzelf niet zomaar slachten, dat gaat immers onder dwang. Toch is dat de ultieme paradox binnen het SER-energieoverleg. Wij vragen daar de kalkoenen, de energie-intensieve industrie, de petrochemie en grote energiebedrijven, om zichzelf te slachten. De kalkoenen weten dat zij niet lang meer te leven hebben, maar verzetten zich hardnekkig tegen hun nakend overlijden. De kuikens van de duurzame energie daarentegen, zijn nog pril en hebben nog een heel leven voor zich.
Zo werkt dat bij transities: een strijd tussen de bestaande macht (fossiele energieregime) en een opkomende macht (duurzame energieniches). De bestaande macht moet afstand doen van die macht ten gunste van de opkomende macht, maar verzet zich daartegen met alle mogelijke middelen. In het SER-poldermodel brengen wij kalkoenen en kuikens aan één tafel en proberen wij die op één lijn te krijgen. Dat kan goed gaan in een tijdsperiode, waarin de bestaande macht niet direct bedreigd wordt, zoals in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw. In een overgangsperiode, echter, wankelt de bestaande macht, ontstaat een nieuwe orde en worden de belangentegenstellingen maximaal uitvergroot. Dan helpen geen compromissen, want die lossen het persistente probleem niet op, maar bieden slechts scherpe keuzes en radicale oplossingen soelaas.
Polderspel Het afgelopen half jaar is wederom geprobeerd het polderspel te spelen, dit keer op het gebied van energie. Er zaten meer dan 40 partijen aan tafel, waarvan meer dan 30 kalkoenen, verdeeld over 4 tafels: gebouwde omgeving, industrie, mobiliteit en innovatie. Maar in de kern ging het maar om 4 partijen: VNO/NCW (werkgevers), VNCI (chemische industrie), FNV/CNV (werknemers) en de ‘milieubeweging’ (divers gezelschap, van Greenpeace tot Groene Zaak en van Natuur en Milieu tot E-decentraal). En op de achtergrond speelden de ministeries van EZ en Financiën mee.
Wie dit proces van nabij heeft gevolgd ziet een vast patroon. Alle partijen stelden zich eerst constructief op, vanuit de wil om er uit te komen, onder leiding van de ambitieuze maar onervaren Wiebe Draijer, die vooral inhoudelijk was gericht en gedreven. Vervolgens werd het proces concreter en groef iedere partij zich in schuttersputjes in, waarbij elke partij één troefkaart had. We zaten dus met drie kalkoenen aan tafel (VNO/NCW, VNCI, FNV/CNV) en één kuiken (milieuclubs). En tot slot begon het echte spel van uitruilen, geven en nemen, waarbij maandenlang nauwelijks echt is bewogen, men danste niet echt met elkaar, maar vooral om elkaar heen. De paringsdans van de kalkoenen om de kuiken heen vond plaats op basis van de volgende stellingnames:
– VNO/NCW wilde goedkope fossiele energie en geen kolenbelasting en wilde van de 16% duurzame energiedoelstelling in 2020 af en biomassa bijstoken in kolencentrales.
– VNCI wilde langjarig goedkope fossiele energie en vooral niet te veel en te snel energie besparen, men wilde geen 2% per jaar energie besparen maar hooguit de helft.
– FNV/CNV had vooral oog voor behoud van werkgelegenheid en wilde geen prijsafwenteling van energie op de consumenten.
– Mileuclubs wilden snellere invoering van duurzame energie en zetten vooral in op wind op zee, sluiten van oude kolencentrales en prijsprikkels voor verduurzaming van de gebouwde omgeving.
Opperkalkoen In de praktijk was er één opperkalkoen, VNO/NCW, die de regie had, in de persoon van Frits de Groot, die als geen ander het polderspel van remmen en vertragen beheerst. De opperkalkoen dreigde regelmatig met opstappen, bewoog vooral achteruit en zette telkens weer het kuiken voor het blok. Werden de ambities voor windenergie op zee te hoog, dan schakelde VNO/NCW de ANWB in voor een tegenoffensief. Kwam de 16% doelstelling ter tafel, dan werd via het Financieele Dagblad gelekt dat dat onhaalbaar was in 2020. En vorige week nog werd het kalkoenei gelegd van de noodzakelijke 640 euro lastenverlichting euro voor het bedrijfsleven. Ook VNCI speelde het spel sluw en schermde voortdurend met mogelijk concurrentienadeel voor de energie-intensieve industrie en petrochemie. Met als gevolg dat scherpe eisen voor energiebesparing (van 1.5-2% per jaar) van tafel verdwenen. Uiteindelijk bleek het kuiken niet bestand tegen dit sluwe kalkoenspel en ontpopte zich als een hybride kalkoen (met name Natuur en Milieu) door mee te gaan in de kalkoenendans.
Het uiteindelijke resultaat: een stap achteruit in plaats van twee stappen vooruit. Het akkoord in wording is een stuk minder ambitieus dan het regeerakkoord. Twee zaken zijn namelijk cruciaal voor Nederland de komende 10-20 jaar.
(1) Het aandeel duurzame energie moet zo snel mogelijk omhoog, van 16% in 2020 tot minstens 40-50% in 2030. Dit wordt nu vertraagd, de 16% wordt nu pas in 2024 bereikt. En hoe dat wordt bereikt is vooral door het bijstoken van biomassa in kolencentrales, de minst duurzame van alle opties.
(2) de CO2-uitstoot moet zo snel mogelijk omlaag. Dit kan vooral via het vergroten van de energie-efficiëntie in de energie-intensieve industrie en het tegengaan van warmteverlies. Beide worden niet substantieel aangepakt, waardoor de CO2-uitstoot niet significant zal afnemen maar waarschijnlijk verder zal toenemen door de drie nieuw kolencentrales die in 2014 worden geopend.
Fiscale prikkels Verdere achteruitgang is het schrappen van de kolenbelasting, het afschaffen van de saldering en het uitblijven van financiële fiscale prikkels voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Daar staat tegenover een forse extra inspanning voor wind op zee, het sluiten van oude kolencentrales en belastingvoordeel voor mensen die gezamenlijk duurzame energie willen opwekken. En er komt een stimuleringsprogramma voor energiebesparing in huizen en gebouwen. Maar hier laat men een unieke kans liggen: woningen en gebouwen worden niet snel en grootschalig energieneutraal gemaakt, zoals voorgesteld in de Green Deal de Stroomversneller, maar stap-voor-stap energiezuinig gemaakt in een veel te traag tempo (40 jaar in plaats van 20 jaar).
Kortom, dit is geen doorbraakplan waar Nederland zo op zat te wachten, maar een mager compromis waar niemand echt wakker van ligt, met een zeer beperkte houdbaarheid. Wéér voortmodderen, wat we op energiegebied al tientallen jaren doen.
Eindstand: 3-1 voor de kalkoenen. De opperkalkoen kan tevreden zijn, Nederland is de grote verliezer.