Mijn punt is dat mensen geen vragen stellen, niet naar verhalen luisteren, maar meteen de aanval kiezen als ze een verkeerd woord menen te horen
Mensen stellen steeds vaker geen vragen, luisteren niet naar verhalen, maar kiezen meteen de aanval als ze een verkeerd woord menen te horen. Daar krijgen we op de langere termijn geen betere samenleving van. De ene onderdrukking wordt gewoon vervangen door een andere. Dat lost niets op. Het zorgt in ieder geval niet voor meer vrijheid.
Woorden kunnen pijn doen. En vanzelfsprekend is taal meer dan een levenloos gereedschap om dingen duidelijk te maken. Je kunt woorden gebruiken om iemand bewust te beledigen, je kunt taal kiezen waardoor mensen je makkelijker begrijpen en zo goochelen met zinnen dat mensen iets geloven dat eigenlijk niet klopt. We hebben zelfs synoniemen om met andere woorden precies hetzelfde te zeggen en bedoelen met dezelfde woorden soms juist iets anders. De woorden en de dingen, taal en betekenis, intentie en impact, spreken en verstaan. Het is allemaal zo eenvoudig nog niet. Verschillende mensen maakten daar opmerkingen over als reactie op mijn stuk van gisteren over verdraagzaamheid en over hoe mensen steeds meer vallen over woorden en anderen de les lezen over welke woorden wel passend zijn en welke niet, zonder op de inhoud te reageren of zich in de context te verdiepen.
In dat stuk had ik het echter niet over de werking van taal. Ik weet best dat het niet vanzelfsprekend is dat iemand precies begrijpt wat ik bedoel. En ik weet best dat het eigenlijk heel vreemd is dat er dingen – objecten of fenomenen – zijn die we proberen te vangen in klanken (woorden) of in symbolen (letters) en dat een ander na die transformaties precies hoort of leest wat het ding of fenomeen is. Alsof de woorden het ding exact uitdrukken. Alsof taal en werkelijk precies samenvallen. Dat is natuurlijk niet zo. Taalfilosofen breken al eeuwen hun hoofd over de vraag of we elkaar dan wel adequaat kunnen verstaan. Misschien kunnen we dat wel niet en raken we om die reden niet uitgepraat. In een voortdurend poging elkaar te begrijpen.
Ik weet het niet. Ik wilde me in het eerdere stuk niet verliezen in zulke bespiegelingen en eigenlijk wil ik dat nog steeds niet. Het ging mij erom dat er mensen zijn die heel erg op de woorden van anderen letten en zo bezig zijn met hun eigen verontwaardiging als ze een bepaald woord horen, dat ze helemaal niet meer naar de ander luisteren. Ze redeneren alles naar zichzelf en laten geen kans onbenut om beledigd te zijn. Als je een mop vertelt over een Haagsche deurbel (te-ring) beginnen ze over de ziekte van hun tante en als je een keer een krachtterm gebruikt omdat je boos bent beginnen ze over dat vloeken zonder interesse te hebben in de woede. Het gaat allemaal om zichzelf en om correctie. Om vorm en niet om inhoud. Om regels en niet om leven.
Mijn ongemak zit erin dat die mensen met hun interventies steeds een bovenpositie pakken. Een rol waarin ze corrigeren en terechtwijzen. Dat geeft mij een eenzaam gevoel omdat ze daarmee ook uit verbinding gaan. Er volgt immers geen dialoog over wat de impact van woorden is, maar een monoloog over wat hoort en wat niet hoort en welke woorden passend zijn en welke niet. Dat is blijkbaar al door een zekere, mij onbekende, autoriteit bepaald. Dat past helemaal niet bij mijn nihilistische en egalitaire wereldbeeld. Ik zou niet weten wie op welke grond de waarheid in pacht heeft en wie met welk recht mag bepalen wat wel of niet geoorloofd is. In mijn ideale wereld bepalen we dat samen. In een dialoog.
Daarom ben ik ook geen voorstander van frontaal onderwijs waarin een docent zijn kennis uitkotst en roept wat goed of fout is. Die concepten bestaan niet in mijn hoofd. Zeker niet in het hoger onderwijs. Wat passend is bepaal je samen in een open gesprek waarin wederzijdse interesse is in elkaars verhaal en niet door een ander met diskwalificaties en (voor)oordelen de les te lezen.
Ik noteerde met Dodenherdenking nog in mijn dagboek hoe ellendig ik het vind dat mensen elkaar zoveel geweld aandoen. “Er is nog zoveel geweld in de wereld,” schreef ik. “Niet alleen in oorlogen, maar ook in onze alledaagse communicatie en omgang. We diskwalificeren mensen, we roddelen, oordelen, over- en onderschatten mensen, stellen ons op als jury en rechter, weten dingen beter zonder iets te vragen, sluiten ons op in onze eigen gelijk en sluiten anderen daarmee buiten. Het zit in zoveel kleine dingen. Dat geweld, die voortdurende pogingen mensen van hun plek te duwen en anders te laten zijn dan ze zijn.”
Dit geweld zit dus ook bij de mensen die mij zonder iets te vragen vertellen wat ik wel of niet mag zeggen en die anderen de les lezen zonder in gesprek te gaan. Het is een vorm van paternalisme. Van totalitarisme zelfs, als je het beschouwt als elkaars handelingsruimte beperken. Met alle impliciete of expliciete criteria voor een, in hun ogen, fatsoenlijk gesprek snijden deze mensen mij de pas af. Ik mag me niet manifesteren zoals ik dat wil, maar moet me in wat ik neerzet en uitdruk blijkbaar aan de regels houden van een alwetende – of beter wetende – groep. Hannah Arendt zal daar denk ik met een diepe frons op haar gelaat naar kijken.
Ik doe dat in ieder geval wel. Dat zegt niets over of ik wel of niet weet dat taal evolueert, dat we onze taal zelfs nu en dan actief moet revitaliseren en dat oude woorden soms bewust worden gebruikt om anderen te beledigen. Taal doet er zeker toe, maar dat was mijn punt dus helemaal niet. Mijn punt is dat mensen geen vragen stellen, niet naar verhalen luisteren, maar meteen de aanval kiezen als ze een verkeerd woord menen te horen. Ik geloof niet dat we daar op de langere termijn een betere samenleving van krijgen. De ene onderdrukking wordt gewoon vervangen door een andere. Dat lost niets op. Het zorgt in ieder geval niet voor meer vrijheid.
Een open samenleving met open dialogen doet dat wel. Een samenleving waarin we het dynamische omarmen en het statische kritisch bekijken. Waar we ons meer richten op wat leeft, dan op systemen, modellen, statistieken en dode leefregels. Een samenleving waarin we vragen durven te stellen, onwetendheid en ongemak kunnen verdragen en elkaar kunnen ontmoeten in verkennende gesprekken. Die samenleving lijkt nog ver weg als ik hoor en lees hoeveel mensen menen te weten hoe iets hoort en hun gelijk en voorkeuren proberen op te dringen aan een ander.
De mens streeft al eeuwen naar bevrijding, maar legt zichzelf steeds opnieuw weer aan de ketting. Het zal de tranen van Rousseau doen vloeien in de grafkelder van het Pantheon. Wat een ellende, wat een verdriet. We kunnen wel, maar we willen het niet. Blijkbaar.