© cc-foto: Bernal Saborio
Onderweg naar Amsterdam minderde mijn trein opeens vaart. Via de intercom liet een vrouwenstem ons weten dat de bestuurder stapvoets moest gaan rijden vanwege ganzen op de rails. ‘Ganzen zijn een bedreigde diersoort,’ voegde ze daaraan toe.
‘Huh?’ dacht ik. Bij bedreigde diersoorten dacht ik niet meteen aan vogels die massaal grasveldjes vol schijten.
Op mijn telefoon keek ik hoe laat het was. Over precies een uur begon mijn broertje aan de Dam tot Damloop. Ik had beloofd om hem toe te juichen bij de Buiksloterdraaibrug, vlakbij mijn huis. De vorige keer dat hij een marathon liep, in Rotterdam, was er niemand van de gezinsleden beschikbaar om te komen kijken dus was het extra belangrijk dat er nu wel iemand bij zou zijn.
Op een slakkengangetje sjokten we voort. Wat mij betreft reden we gewoon met honderdzestig kilometer per uur over die ganzen heen. Een Australiër had me onlangs toevertrouwd dat ze in zijn land regelmatig overstekende kangoeroes doodrijden. Remmen was volgens hem zelfs verboden. Inmiddels had hij alweer zo’n zes kangoeroe-doden op zijn geweten. Het wende. Het was alleen niet zo gezellig om naar huis te moeten rijden met bloedspetters en ingewanden op je motorkap.
Met ruim een half uur vertraging kwamen we aan op Centraal. Zodra het kon, sprong ik de trein uit en sprintte over het perron richting de roltrappen waar zoals altijd een mensenmassa samendromde. Voor de zoveelste keer vroeg ik me af waarom de mensheid nog geen roltrap had voortgebracht waar je met tien man tegelijk op kon. Tussen de toeristen wachtte ik tot mijn roestvrijstalen traptrede eindelijk aankwam op de begane grond. Ik keek weer op mijn telefoon. Halfdrie. Vijf minuten geleden was Cas begonnen met lopen.
In de metro richting Noord keek ik door het raam naar de voorbijflitsende hardlopers die door de striemende regen massaal de IJ-tunnel uit kwamen rennen. Op Whatsapp had mijn moeder me een omschrijving gestuurd van zijn kleding: zwarte pet (met rode B erop) zwarte broek, een oranje jasje en witte schoenen.
Terwijl ik wanhopig probeerde te zien of hij er tussen liep, dacht ik aan Amerikaanse films waarin vaders beloofden bij de honkbalwedstrijden van hun zoons te zijn maar nooit kwamen opdagen. Op station Gare du Nord, dat verder geen enkele gelijkenis vertoond met zijn naamgenoot in Parijs, rende ik met drie treden tegelijk de trappen af. In de fietsenstalling haalde ik snel mijn fiets van het slot en racete ik de regen in.
Tien minuten later kwam het bruggetje in zicht. Voor de bocht aan het einde van de straat stond een groepje te kijken bij het afzetlint. Vlak achter hen, trapte ik op de rem en smeet mijn fiets in de coniferen. Onder een boom trok ik mijn afgewaaide capuchon weer over mijn hoofd. Omdat ik bij lange na niet de conditie van mijn broertje heb, hijgde ik alsof ik zelf net een marathon had gerend. De moeder die voor me stond, zette het kind dat ze net nog in haar armen had weer op zijn benen. Hij droeg dezelfde gele regenlaarsjes als zijn broertje dat met zijn handjes friemelend naar de oneindige stroom deelnemers stond te kijken.
De sporters kwamen met tientallen tegelijk op ons af. Als een op zijn hoogste toeren draaiende terminator, scande ik de gezichten… Ik stond er vijf minuten, tien minuten, vijftien minuten. Had ik hem gemist? Hoe wist ik of hij niet al lang en breed voorbij was gekomen?
‘Kijk, jongens daar issie!’ riep de moeder ineens. ‘Hier! Jochem!’ De boomlange man die voorbij rende, zwaaide even naar zijn zoontjes en verdween weer in de bocht. De vrouw schudde met het armpje van haar jongste kind. ‘Yeah! Dat was papa!’
Nog geen tien seconden later, dook mijn broertje vanuit het niets op uit de massa. ‘Hééé, Cas!’ hoorde ik mezelf verbaasd uitroepen. Op mij af rennend, nam hij met een zwierig gebaar het zwarte petje van zijn hoofd en stak zijn arm uit voor een high five. Hij straalde: ik was er, hij was er, we hadden elkaar gevonden.
Nadat onze handen hadden geraakt, holde hij er weer vandoor. ‘Goedzo!’ riep ik hem achterna. ‘Wooohoooo!’
Voor het eerst die dag, haalde ik opgelucht adem. Het was gelukt.
cc-foto: Bernal Saborio