Hoewel vaak beweerd wordt dat de transatlantische slavenhandel en slavenarbeid weinig lucratief waren voor Nederland, blijkt uit nieuw historisch onderzoek dat het economisch gewicht van de slavernij in Nederland veel groter was dan gedacht. De opbrengsten daarvan zouden in 1770 ongeveer vergelijkbaar zijn geweest met de haven van Rotterdam vandaag de dag.
"Slavernij leverde het gewest Holland op zijn toppunt zo’n 10 procent van het bbp op, en heel Nederland 5 procent, hebben historici berekend. Van scheepsbouwers tot notarissen en koffieverkopers: allemaal profiteerden ze van de handel in mensen en hun werk op plantages. Aan slavenhandel en slavenwerk verdienden Hollanders in 1770 ruim 10 procent van van hun bruto nationaal product. Die inkomsten haalden tabakshandelaren, suikerraffinadeurs, scheepsbouwers, geldschieters en anderen uit het transport van slaafgemaakten van Afrika naar Amerika, en uit het werk dat ze daar op plantages deden. In de Republiek der Nederlanden als geheel was het financiële belang dat jaar half zo groot: iets meer dan 5 procent. Dat berekenden economisch historici Pepijn Brandon en Ulbe Bosma van het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis voor een artikel in het tijdschrift TSEG dat woensdag verschijnt."
Het artikel toont aan dat de Nederlandse rijkdom wel degelijk voor een deel gebaseerd is op uitbuiting. Alleen al de door slaafgemaakten geproduceerde koffie, suiker en tabak in het onderzoeksjaar 1770 vertegenwoordigt ongeveer 120.000 mensjaren aan slavenarbeid op plantages. Terwijl de beroepsbevolking in Nederland destijds niet groter was dan een miljoen mensen. De notarissen, geldschieters, scheepsbouwers, kooplui en andere aan de slavernij verbonden beroepen verdienden gezamenlijk op basis van slavernij 10 procent van het Hollandse bbp. “Slavernij hield de economie gaande van één van de meest ontwikkelde commerciële samenlevingen”, stellen de wetenschappers dan ook in een persbericht.