‘Olifanten.’ Raketten gemonteerd op vaten vol stukken metaal om zoveel mogelijk slachtoffers te maken. Mensen uit de Ghoeta noemen ze zo, omdat ze bij het afschieten een angstaanjagend geluid produceren dat lijkt op het getrompetter van een olifant. Olifanten – je zal er maar een op je flat krijgen…
De afgelopen weken laaide het conflict in Syrië weer in volle hevigheid op. Al een maand lang voert het Syrische regime luchtaanvallen op de Ghoeta, een conglomeraat van voorsteden ten oosten van de hoofdstad Damascus. De beschietingen met mortieren, raketten, vliegtuigbommen en olifanten waren zo hevig dat het voor de inwoners van de Ghoeta te gevaarlijk was om nog op straat te komen. Het leven in de Ghoeta speelt zich voornamelijk onder de grond af.
De uitbarsting van geweld zorgde voor een hernieuwde aandacht in de media en de gebruikelijke verontwaardiging bij wereldleiders, zonder dat hun woorden opvolging kreeg met daden. De VN-Veiligheidsraad maakte zichzelf voor de zoveelste keer belachelijk met een veroordeling, en zelfs een resolutie tot een direct staakt-het-vuren, waar vervolgens door niemand naar geluisterd werd. Het is het afstompende ritme waar ik na zeven jaar wel aan gewend ben geraakt.
Ik zal me altijd verbonden voelen met Syrië, niet in de minste plaats omdat ik met een Syrische vrouw getrouwd ben, en binnenkort een dochter verwacht die half Syrisch zal zijn. Toch heb ik me een tijd lang niet meer beziggehouden met Syrië. Deels omdat de zin me ervan ontging, deels omdat het voor mij een boek is dat ik heb dichtgeslagen. Ik sta op de zwarte lijst van het regime, dus ik kan het land toch niet meer in. En al zou ik het willen: wat heb ik er te zoeken. Er is niets dat daar op mij wacht dan oorlog en ellende. Mijn toekomst, en die van mijn Syrische vrouw en dochter, liggen in Nederland.
Afsluiten voor het verleden kun je je echter nooit. Zeker wanneer de dood weer eens op bezoek is geweest bij vrienden van vroeger, neerdalend op de rug van mortieren, vliegtuigbommen en olifanten. Toen de overlijdensberichten op Facebook zich opstapelden, besloot ik toch maar eens te bellen met een vriend die in de Ghoeta verblijft. Ik was nog op zijn bruiloft geweest, die gevierd werd in het huis van zijn vader met rijst, vlees en erwten.
Meer dan drie weken verblijft hij met vier andere gezinnen op een kleedje in een kelder met zijn vrouw en twee kleine kinderen, wachtend op wat komen gaat. Terwijl de explosies op de achtergrond hoorbaar waren, vertelde hij over gezinnen die levend waren verbrand in een kelder, een zwaargewonde man bij wie zonder verdoving een been was geamputeerd, zijn huis dat voor de derde keer was verwoest, en over het laatste bakje rijst voor zijn kinderen.
De wereld is een vreemde plek. Hoe kan het dat hij zijn huilende baby moet voeden met uitzichtloosheid, terwijl mijn dochter straks verzorgd en onbezorgd ter wereld komt? Hoe kan het dat boven de grond van zijn kinderen de olifanten neerkomen, terwijl mijn dochter geboren zal worden in een behouden huis?
Enkele dagen geleden namen troepen de stad in waar mijn vriend zich had verscholen. Sindsdien heb ik niets meer van hem gehoord. Op internet verschenen verontrustende beelden. Mannen werden gescheiden van vrouwen en kinderen, geboeid en afgevoerd in trucks naar onbekende bestemming.
Was mijn vriend een van deze mannen? Zal hij verdwijnen in een kerker van het regime? Of nog erger: gedwongen worden om te vechten voor Assad en te schieten op zijn eigen mensen. Zal hij zijn kinderen ooit nog terug zien?
Zeven jaar oorlog, en nog geen eind in zicht. Ik hoop dat mijn dochter het nooit mee zal hoeven maken. En wanneer ze vraagt: ‘Papa, wat zijn olifanten?’, dat ik gewoon kan zeggen: ‘Die beesten met die lange slurf die we vorige week in Blijdorp hebben gezien.’