De racistische uitspraken van agenten en het handelen – of gebrek hieraan – van de politieleiding legt een pijnlijke en lelijke realiteit bloot.
‘Kankervolk’, ‘kutafrikanen’ en ‘pauperallochtonen’, op wie je moet ‘schieten’. Het is een greep uit de racistische uitingen in een app-groep van Rotterdamse agenten begin 2019. Nota bene door agenten die dagelijks werken in één van de meest multiculturele wijken van Nederland: Delfshaven. Dienders die garant moeten staan voor de bescherming en veiligheid van iedereen. De uitingen zijn openlijk racistisch. Het ‘besloten’ karakter van de WhatsApp-groep bracht het OM tot het besluit om niet te vervolgen, omdat “dergelijke uitspraken alleen strafbaar zijn als die in het openbaar worden gedaan”.
Dit is extra wrang tegen het licht van de maatschappelijke discussie over institutioneel racisme. Een overheidsinstituut, dat bovendien belegd is met het geweldsmonopolie, moet boven elke schijn of twijfel van racisme verheven zijn. Waakzaam en dienstbaar. Ook in de strijd tegen racisme binnen de eigen organisatie? Extra pijnlijk ook tegen het licht van de cijfers. Een derde van Turkse en Marokkaanse Nederlanders, een vierde van Surinaamse Nederlanders en een vijfde van Antilliaanse Nederlanders geeft aan zich racistisch bejegend te voelen door de politie. De politie zelf erkent dat het gebruik van criteria als huidskleur, etniciteit, of religie bij opsporing of handhaving, meer dan incidenteel voorkomt. Denk aan de staandehouding van rapper Typhoon vanwege zijn donkere huidskleur. Racistische bejegening ondermijnt het vertrouwen in de politie en ontwricht de samenleving.
“Daar heb ik geen herinnering aan” De appconversatie kreeg pas breed aandacht van de politie na journalistiek speurwerk van het NRC. RTL Nieuws merkte op dat de korpsleiding al langer wist van de misstanden. Een geluidsopname in handen van RTL, bevestigt dit. De Rotterdamse politiechef heeft een deel van de opname beluisterd en zegt: “Als ik dat beluister, denk ik: het is toch wel vrij duidelijk dat dat appgesprek aan de orde is geweest en zou je kunnen zeggen, goh waarom is daar nou geen opvolging aan gegeven. Die vraag is relevant.” De vorige politiechef, aan wie destijds is gemeld dat er racistische uitingen zijn gedaan, kan zich het gesprek over de racistische uitingen niet herinneren. In de terugkoppeling richting de gemeenteraad van Rotterdam geeft de huidige politiechef over zijn voorganger aan:
"Dat is gewoon zijn herinnering. En daar moet ik het mee doen. (…) Ik weet niet of u nog ieder gesprek van anderhalve jaar geleden wat u heeft gevoerd nog in detail alles kunt herinneren?"
Dat een professionele organisatie als de politie in een belangrijke kwestie als deze afhankelijk blijkt te zijn van herinneringen, is zorgelijk. Daarnaast wijst het ontbreken van herinneringen aan racistische uitingen, op een te beperkte sensitiviteit voor racisme. Bovendien duidt het geen opvolging geven aan deze uitingen op een gemis aan daadkracht in de aanpak van discriminatie en racisme. Inmiddels is een intern onderzoek gestart, met als focus het gedrag van de agenten en de afhandeling van het incident door de teamleiding. Met de betrokken agenten zijn correctiegesprekken gevoerd. Echter, het laakbare handelen van de politiechef en de rest van de eenheidsleiding valt buiten de scope van het interne onderzoek. De racistische uitspraken van agenten en het handelen – of gebrek hieraan – van de politieleiding legt een pijnlijke en lelijke realiteit bloot. Een realiteit van gebrek aan urgentiegevoel. Geen leiderschap, geen daadkracht.
Verder werpt dhr. Aboutaleb, als burgemeester van Rotterdam politiek verantwoordelijk, tijdens de terugkoppeling in de gemeenteraad de vraag op:
"Stel dat [deze agenten] oprecht berouw tonen (…). Zou je bereid zijn die mensen een tweede kans te geven? (…) Dat is precies de afweging die ik wens te maken in mijn vertrouwensrelatie tot deze mensen. (…) Voor mij is het straks echt een gewetensvraag die ik wens te beantwoorden als uiteindelijk het oordeel daar ligt en uiteindelijk aan mij dan een gewetensvraag in een vertrouwenssfeer dient te worden gesteld. (…) Wat gij niet wilt dat je overkomt gun dat dan ook een ander niet."
Opvallend hoe behendig de burgemeester zich manoeuvreert in deze discussie. Hij sprak begin juli klare taal. De toon was gezet: “Dit gaat in taal en tekst alle grenzen te buiten” en “Als dit gedrag bewezen wordt, dan is er voor deze mensen geen plek bij de Rotterdamse politie ”. Twee maanden later staat in de raad een heel andere burgemeester. Een burgemeester die een gewetensvraag voorlegt. Over of individuen wel of geen tweede kans verdienen. Institutioneel racisme wordt daarmee verengd tot individueel handelen. Om aansluitend een gewetensvraag op te werpen. Hiermee verlegt hij de aandacht naar een non-issue. Een overvalpleger verdient ook een tweede kans. Maar wel nadat een gepaste en proportionele straf is uitgezeten. Iets meer dan een corrigerend gesprekje. Zo zit onze rechtstaat in elkaar. Er wordt hier voorbij gegaan aan het gegeven dat institutioneel racisme niet een kwestie is van individueel handelen en nimmer bedekt kan worden met de mantel der liefde.
De eigenlijke vraag zou moeten zijn: deed en doet de politie voldoende om racisme en discriminatie tegen te gaan, werkt de politie in voldoende mate aan diversiteit en inclusie voor een betere afspiegeling van de samenleving, levert de politie voldoende inspanning om vertrouwen in de samenleving te herwinnen? En hoeveel tweede kansen gunt de politie zichzelf daarbij? Immers, het niet daadkrachtig opvolging geven aan dit type racistische uitingen schrikt potentiële agenten met diverse achtergronden af en verlaagt het vertrouwen in de politie door de toenemende vrees dat misstanden als deze onder de politiepet worden gehouden.