Het rumoer rond een recent gedeelde video van voormalig president Barack Obama waarin hij spreekt over het Israëlisch-Palestijns conflict, heeft eens te meer blootgelegd hoe Westerse intellectuelen zich soms verliezen in de retoriek van leiderschap. Obama’s woorden – dat het conflict ‘complex’ is – zijn een drogreden (‘argument from complexity’), dat de aandacht afleidt van de essentie en zich verliest in een zee van irrelevante feiten.
Obama’s verklaring dat hij het conflict niet kon oplossen tijdens zijn ambtstermijn is in de praktijk een gemiste kans gebleken. Lawrence Wright toont in zijn boek “Thirteen Days in September: Carter, Begin, and Sadat at Camp David” aan dat Jimmy Carter Menachem Begin ertoe dwong vrede te sluiten en de Sinaï terug te geven. Op dezelfde manier had Obama Israël kunnen dwingen een vredesakkoord te sluiten en de bezetting te beëindigen.
Zelfs als het argument van Israël-supporters waar zou zijn dat het land de bezetting moet voortzetten om veiligheidsredenen, volgt daar nog niet uit dat de nederzettingen noodzakelijk zijn. Daarom had Obama Israël kunnen dwingen te stoppen met de bouw van nederzettingen en de bezetting uitsluitend met het leger voort te zetten.
Maar laten we niet vergeten dat Obama zelf heeft geopperd dat vrede mogelijk was. In een mededeling aan The Jerusalem Post, zei hij: “Before I leave office, I would like to bring a resolution to the UN Security Council that would set parameters for Israeli-Palestinian peace, stating the guidelines for the principles of a peace agreement, a Palestinian state, the final status of Jerusalem, and overall permanent borders based on the 1967 lines.” Een dergelijk voorstel suggereert dat een vredesplan wel degelijk binnen de invloedssfeer van de Amerikaanse president lag.
Niet complexiteit, maar interne Amerikaanse politiek is de reden.
Het volgende citaat uit Obama’s memoires weerlegt zijn eigen argument in de video:
“Maar in de tijd dat ik president werd, deden de meeste Republikeinen in het Congres niet eens meer alsof ze zich zorgen maakten over wat er met de Palestijnen gebeurde. Sterker nog: een grote meerderheid van de witte evangelische christenen (‘evangelicals’) - het betrouwbaarste stemblok van de GOP - was ervan overtuigd dat de stichting en geleidelijke uitbreiding van Israël Gods belofte aan Abraham in vervulling deed gaan en een aankondiging was van de uiteindelijke terugkeer van Christus. Aan Democratische zijde waren zelfs standvastige progressieven niet geneigd zich minder pro-Israëlisch op te stellen dan Republikeinen, vooral ook omdat ze vaak zelf Joods waren of omdat ze een kiesdistrict vertegenwoordigden waar veel Joden woonden."
"Daarnaast waren leden van beide partijen bang dat ze de American Israel Public Affairs Committee (Amerikaans Comité voor Openbare Zaken met betrekking tot Israël, AIPAC) zouden dwarsbomen, een machtige lobbyorganisatie die boven de partijen stond en die zich inzette voor onwrikbare Amerikaanse steun aan Israël. AIPAC kon zijn politieke invloed in ongeveer elk congresdistrict doen gelden, en zo’n beetje elke politicus in Washington - onder wie ikzelf - rekende AIPAC-leden tot zijn belangrijkste aanhangers en donoren. In het verleden had de organisatie een heel spectrum aan ideeën over het Midden-Oosten omvat. Ze had er voornamelijk op aangedrongen dat degenen die verzekerd wilden zijn van haar steun een voortzetting van de Amerikaanse steun aan Israël moesten voorstaan en zich moest keren tegen pogingen Israël te isoleren of te veroordelen via de VN en andere internationale organisaties. Maar de Israëlische politiek was naar rechts opgeschoven, en dat gold ook voor de positie van AIPAC. Haar stafleden en leiders pleitten er steeds vaker voor dat er ‘geen greintje verschil’ zou moeten bestaan tussen de Amerikaanse en Israëlische regering, ook als Israël stappen nam die indruisten tegen het Amerikaanse beleid. Wie het Israëlische beleid al te luid bekritiseerde, liep het risico voor ‘anti-Israëlisch’ te worden uitgemaakt (en soms zelfs voor antisemitisch) en werd geconfronteerd met een ruim gesponsorde tegenstander bij de volgende verkiezingen."
"Ik had dat deels aan den lijve ondervonden tijdens mijn presidentscampagne, toen mijn Joodse aanhangers vertelden dat ze geruchten in hun synagogen en in e-mailwisselingen moesten ontkrachten dat ik Israël onvoldoende zou steunen, of zelfs vijandig tegenover Israël zou staan. Ze schreven die fluistercampagnes niet zozeer toe aan een specifiek standpunt dat ik zou huldigen (net als de andere kandidaten steunde ik de tweestatenoplossing en keerde ik me tegen de nederzettingenpolitiek van Israël), maar eerder aan de door mij geuite bezorgdheid over de gewone Palestijnen, en mijn vriendschap met bepaalde critici van het Israëlische beleid, onder wie Rashid Khalidi, een activist en Midden-Oostendeskundige.” Barack Obama. 2020. Een Beloofd Land. Hollands Diep
Obama heeft hier gelijk. Er zijn in Amerika genoeg kiezers die het heel belangrijk vinden om Israël te helpen om meer territorium te krijgen. Ze hoeven niet talrijk te zijn. Laat ik een analogie maken. Stel je voor dat er in Nederland slechts twee partijen zouden zijn, zoals in Amerika en dat de verkiezingen meestal bijna in een gelijkspel eindigen: 50% van de kiezers stemt voor partij A en 50% voor partij B. Stel je nu voor dat 5% van de kiezers het extreem belangrijk vindt dat er meer fietspaden komen. Ze vinden dit zo belangrijk dat zij altijd op de partij stemmen die meer fietspaden belooft. Het zou dom zijn voor de twee partijen om geen fietspaden te beloven, omdat 5% van de stemmen automatisch naar de andere partij zou gaan, wat waarschijnlijk de verkiezingen zou beslissen.
Hetzelfde geldt in de VS. De lobbyorganisatie “Christians United for Israel” vertegenwoordigt 10 miljoen stemmers en dat is 5% van de stemmen. Zij stemmen altijd op de partij die in het voordeel van Israël handelt.
Antisemitisme
Veel Westerse politici geloven dat Joden een belangrijke invloed uitoefenen op de wereldpolitiek en dit antisemitisme van hen resulteert vaak in een pro-Israëlisch beleid. Neem bijvoorbeeld dit citaat over de Balfour-verklaring:
“Jonathan Schneer stelt dat stereotiepe denkbeelden van Britse ambtenaren over Joden ook bijdroegen aan het besluit om de Verklaring af te kondigen. Robert Cecil, Hugh O’Bierne en Sir Mark Sykes hadden allen een onrealistische visie op het ‘wereldjodendom’. De eerste schreef: ‘Ik denk niet dat het mogelijk is om de internationale macht van de Joden te overdrijven.’ Zionistische vertegenwoordigers zagen het voordeel van het aanmoedigen van dergelijke visies. James Renton is het hiermee eens en schrijft dat de elite van het Britse buitenlandse beleid, inclusief premier David Lloyd George en minister van Buitenlandse Zaken A.J. Balfour, geloofde dat Joden werkelijke en significante macht bezaten die nuttig kon zijn voor hen in de oorlog.”
John Judis laat in zijn boek “Genesis: Truman, American Jews, and the Origins of the Arab-Israeli Conflict” zien dat Truman aanvankelijk de Arabieren steunde, maar om twee redenen van mening veranderde: hij werd overrompeld door christelijke en joodse lobby’s en hij geloofde dat dit invloed zou hebben op de verkiezingen. Judis schrijft:
“Joden vormden slechts ongeveer 4 procent van het electoraat op nationaal niveau, maar zij hadden aanzienlijke invloed in New York - de grootste en belangrijkste staat van het land - en enige invloed op de resultaten in Ohio, Pennsylvania, Illinois en Maryland. In New York werden dat jaar een Senaatszetel, het gouverneurschap en vijfenveertig Huiszetels betwist. Ohio had een nauwlettend gevolgde Senaatsrace. En aangezien Truman niet populair was - een bedroevende goedkeuringsrating van 40 procent in de opiniepeilingen van die herfst - werd verwacht dat deze verkiezingen zo nauw zouden zijn dat een verschuiving van een paar procentpunten richting de GOP in de Joodse stem een groot verschil kon maken.”
In de geschiedenis was er in het begin geen noemenswaardige pro-Palestijnse lobby en ook tegenwoordig is deze behoorlijk zwak. De tegenwoordig machtiger geworden Arabische lobby houdt zich vooral bezig met zelfverrijking en het verkrijgen van meer wapens, dan met het opkomen voor de Palestijnen. Dit betekent dat politici er meer baat bij hebben om voor Israël te zijn dan voor de Palestijnen.
Politici willen niet graag voor Jodenhaters uitgemaakt worden
Benjamin Netanyahu schijft in zijn autobiografie het volgende:
“Newspapers back then still wielded a powerful influence over public opinion, especially their editorial and op-ed pages. I looked up the fifty top newspapers in the United States. Our ten consulates covered the areas in which they were published and distributed. If each consulate submitted an op-ed article to their local papers every few months, we could produce a critical mass of op-eds to influence the senators, members of Congress and other decision makers who read those pages.
I set up a small cottage industry in the embassy to prepare and distribute the op-eds. Sharply crafted by writers I recruited, they were signed by Israel’s consuls. I allowed the consuls to insert changes to suit their particular audiences. If they submitted good op-eds on their own, I encouraged that, too. Soon we blanketed the key opinion markets of the United States with a steady stream of pro-Israeli op-eds debunking the vilifications leveled against us. Nothing on this scale had been done in America since my father published his ads during World War II.”
Niet alleen de opinie-industrie van Netanyahu, maar ook talrijke Westerse columnisten, zetten de Westerse regeringen onder druk. Neem bijvoorbeeld Leon de Winter, die de ambtenaren van Buitenlandse Zaken uitmaakt voor jodenhaters, telkens wanneer zij voor een VN-resolutie stemmen. Voor politici lijkt het rationeler om een pro-Israëlisch beleid te voeren dan om een deel van de kiezers te riskeren die geloven dat ze antisemieten zijn.
Tot slot
Elk land heeft drie juridische verplichtingen: het niet ondersteunen van Israël bij het annexeren van bezet gebied, het afdwingen van respect voor het humanitair recht door Israël, en het ondersteunen van de Palestijnen in het realiseren van hun recht op zelfbeschikking. De regeringen negeren deze plichten echter, omdat zij geloven dat dit ten goede komt aan hun aantal stemmen. Dus als Obama zegt dat hij er niets aan kon doen, is dat niet waar.