Minister van Binnenlandse Zaken Judith Uitermark (NSC) noemde zichzelf dinsdagavond bij Nieuwsuur ‘bevlogen’. Als bewindsvrouw moet de voormalige rechter de hoeder van de democratische rechtsstaat zijn. Uit haar beantwoording van Kamervragen over het uitroepen van de asielcrisis stijgt daarentegen het beeld op van een bange apparatsjik. Uitermark grossiert in het nietszeggende geneuzel en het legalistische geleuter waar Pieter Omtzigt als kritisch Kamerlid altijd zo’n hekel aan zei te hebben.
Het uitroepen van een asielcrisis is juridisch uiterst dubieus, omdat een vereiste is dat er sprake is van een plotselinge noodtoestand die het omzeilen van uitgebreide parlementaire controle rechtvaardigt. Daar is in dit geval geen sprake van. Er is geen oorlog, geen natuurramp en geen pandemie. En er komen ook niet opeens veel meer asielzoekers naar Nederland. Sterker nog: Nederland vangt per miljoen inwoners minder vluchtelingen op dan het Europees gemiddelde.
Uitermark zou, kortom, als lid van een partij die hecht aan goed bestuur, korte metten moeten maken met de plannen om een asielcrisis uit te roepen. In plaats daarvan praat ze met meel in de mond, en verwijst ze bij de beantwoording van de Kamervragen voornamelijk door naar Marjolein Faber, de PVV-minister van Vreemdelingenhaat.
Zij “doet wat Omtzigt altijd tot woede bracht: Kamervragen weigeren 1 voor 1 te beantwoorden en ze als een plukje bijeen te voegen voor K.I.R. antwoord”, analyseert historicus PG Kroeger op X. (K.I.R. is kluitje in het riet). “Teleurstellend dat NSC-minister Uitermark alles probeert af te schuiven op collega-bewindspersonen”, aldus GroenLinks-PvdA-Kamerlid Kati Piri, een van de indieners van de Kamervragen. “Tot zover de zelfbenoemde hoeder van de democratische rechtsstaat in het kabinet.”