'Ruim een half jaar later kunnen we het onomwonden zeggen: minister Asscher’s Wet Werk en Zekerheid faalt'
Veelbelovend was-ie, de aankondiging van de nieuwe Wet Werk en Zekerheid. “Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verheugd dat de nieuwe regels zorgen voor een rechtvaardige en eerlijke arbeidsmarkt”, stond er op de website van de Rijksoverheid. Wie vertouwde op het succes van de wet, behoorde toen al tot een welwillende kleine minderheid.
Ruim een half jaar later kunnen we het onomwonden zeggen: minister Asscher’s Wet Werk en Zekerheid faalt. Vast zou flexibeler worden en flex een beetje meer vast. Maar van alle kanten stromen verontrustende berichten binnen en de algemene teneur moet het ministerie zorgen baren. Een werknemer in vaste dienst moet heel flink zijn best doen om de laan te kunnen worden uitgestuurd. De werkgever moet nóg meer zijn best doen om een dossier aan te kunnen leggen dat solide genoeg is voor een succesvolle gang naar de rechter. Gevolg: de werkgever schikt en betaalt een veel hogere ontslagvergoeding (of, in politiek jargon: transitievergoeding) dan tot vorig jaar gebruikelijk was.
Maar aan de andere kant faalt de wet net zo hard. Met zijn wet wilde Lodewijk Asscher de positie van flexwerkers (uitzendkrachten of payrollers, samen bijna een kwart van de arbeidsmarkt) en mensen met een tijdelijke contract versterken. Hij wilde werkgevers dwingen om hun medewerkers de rechten te bieden die horen bij een lang en loyaal dienstverband. Zijn oplossing: een maximum van twee jaar tijdelijk dienstverband, waarna de werknemer recht heeft op een vast contract. De inventieve ‘oplossing’ van werkgevers om tijdelijke werknemers drie maanden naar huis te sturen om ze daarna opnieuw aan te nemen, vervalt ook: de periode tussen de ‘contractketens’ is verlengd van drie maanden naar zes.
Een voorbeeld uit eerste hand Een mooi ideaal. Na twee jaar zou de werkgever netjes overgaan op het bieden van een vast contract. Maar een voorbeeld uit eerste hand bewijst het tegendeel. Ik begon vijf jaar geleden met een administratieve functie bij een middelgroot bedrijf in Amsterdam. Twee dagen per week, ter aanvulling op mijn financieel onzekere bestaan als beginnend freelance journalist. Ik begon met een contract voor drie maanden, daarna voor een half jaar en tot slot voor nog eens een jaar. Na dat laatste contract mocht ik niet verder, want: de crisis had zijn sporen nagelaten en vaste contracten werden niet meer uitgedeeld. Ik moest er drie maanden uit, kreeg precies drie maanden WW en trad drie maanden en een dag later opnieuw in dienst. Een nieuw jaarcontract, toen nog een en daarna de laatste. Opnieuw drie maanden eruit kan nu niet meer en een pauze van zes maanden: dat is wel erg lang. Een vast contract dan toch, zoals de nieuwe wet in ieder geval in geest beoogt? Nee, zei de werkgever, daar doen we niet meer aan. En dus, na zes contracten en vijf jaar tijdelijk dienstverband, werk ik voor hetzelfde bedrijf, in precies dezelfde functie, via een onzekere payrollconstructie.
Ahá, zegt de minister dan, maar ik heb het flexwerk zekerder gemaakt. Minder vrijblijvend, beter beschermd tegen ontslag. Uhu, denk ik, en met mij de werkgever. Een payroller kan de eerste anderhalf jaar op elk moment worden ontslagen. Daarna krijgt hij opnieuw een aantal tijdelijke contracten. Na zes contracten en vier jaar krijgt hij recht op een vaste aanstelling. Leuk geprobeerd, zal de werkgever dan zeggen, maar die krijg je natuurlijk niet. Wie gelooft dat een werkgever na een contractreeks van twaalf en na een jaar of tien plotseling wél openstaat voor vast werknemerschap? Het idee is absurd. De opdrachtgever trekt zijn opdracht in: einde oefening.
De vervangbare flexwerker Niks werkzekerheid. Niks ontslagbescherming. Als er in een team waarin vaste, tijdelijke en payrollcontracten door elkaar heen lopen mensen moeten worden ontslagen, weet ik wie als eerste de dozen kunnen pakken. Ongeacht arbeidsverleden, ongeacht prestatie. Want vaste werknemers ontslaan, dat kan niet meer. Óók een onbedoeld gevolg van Asscher’s nieuwe wet. Het ontbinden van een vast contract kost veel geld en veel gedoe. De flexwerker kan naar huis met de simpele mededeling ‘we hebben je morgen niet meer nodig’. Dat is niet eens een keuze, daar hoeven ze bij PZ echt geen vergadering voor te beleggen. En bij een eventueel conflict kan de ondernemingsraad ook al niets voor de flexwerker betekenen, want die vertegenwoordigt helaas alleen werknemers op de loonlijst van het bedrijf.
Oh ja, zegt Asscher dan, maar er is ook een transitievergoeding bedongen, voor mensen die langer dan twee jaar hebben gewerkt voor een bedrijf. Dat klopt, maar ook hiermee weten slimme bedrijven wel raad. Gewoon drie contracten van, bijvoorbeeld: zeven, acht en nog eens acht maanden. Dan blijf je met een totaal van 23 nét onder de twee jaar. En hoef je geen geen vast contract aan te gaan bieden en geen transitievergoeding te betalen. In mijn eigen voorbeeld overigens, bij overgang naar payroll, vervalt het opgebouwde arbeidsverleden en ontstaat het recht op een transitievergoeding bij ontslag pas weer over twee jaar.
Onzekerheid De bedoeling van de wet was een betere bescherming voor de flex- en tijdelijke werknemer. Die biedt de Wet Werk en Zekerheid niet. Dat levert spanning en stress op. Hoe moet dat met het kopen of zelfs huren van een huis? Het voelt ook niet lekker. Het doet iets met je eigen gevoel van zekerheid: wat moet ik als ik volgende week geen werk meer heb? En helaas ziet ook de toekomst er somber uit. Nu het ontslag van vaste werknemers als gevolg van dezelfde wet nog drie keer moeilijker geworden is, zijn de perspectieven op méér contractuele zekerheid voor flexwerkers ronduit slecht.
In een interview met NRC in juni zei Asscher tegen zijn critici: “Waarom verzet je je er zo fel tegen dat die mensen de keus krijgen om in vaste dienst te komen?” Minister Asscher: er is geen keuze. Er is de opgedrongen illusie van ‘vrijheid en flexibliteit’, zoals detacheringsbureaus het zo mooi proberen te verkopen. Met de valse belofte dat de voordelen van flexibiliteit net zo goed voor de werknemer gelden. Dat klopt formeel wel, maar dat gaat eigenlijk alleen op als je flexwerk gebruikt waarvoor het oorspronkelijk bedoeld is. Voor studenten die de ene maand tentamenstress en de andere maand te veel tijd over hebben. Voor gestresste kroegbazen die de terrassen open willen gooien als de lente onverwacht vroeg valt. Voor de Brabantse aardbeienteler die in een paar warme weken in de zomer zijn jaaromzet moet oogsten.
Maar als de werkgever payroll- of uitzendconstructies misbruikt om onder de plichten van een vast dienstverband uit te komen, werk je vaak gewoon in een team, met een vaste planning en een vast aantal uren per week. Het werk is niet gebonden aan een periode van oogst, noch aan het wisselende rooster van een student. Ik ken niemand die uit eigen beweging kiest voor een dergelijke constructie, voor één enkele opdrachtgever via een rechteloze flexwerkovereenkomst.
Natuurlijk hebben ook werkgevers een eigen morele verantwoordelijkheid. Maar een bedrijf wil overleven. Het is de overheid die het algemeen belang in de gaten dient te houden. Die te veel unfaire ongelijkheid dient te corrigeren. Groepen moet beschermen die anders kopje onder gaan. Dat de minister dat doel voor ogen had, durf ik wel te geloven. Dat hij te maken heeft met politieke onwil, weet ik ook. Maar als een wet het tegenovergestelde bereikt van waar hij voor is getekend, is het tijd voor reparatie.