De crisis in de publieke sector gaat verder dan alleen geldgebrek. Geef de medewerkers de middelen en het vertrouwen hun werk naar eigen inzicht vorm te geven en zich te richten op mensen, niet op de markt.
Overwerkt, onderbetaald en ondergewaardeerd. Dat is de beleving bij veel van de 60.000 medewerkers in de publieke sector die de SP de afgelopen jaren sprak. Te veel werk, te weinig geld, te weinig vertrouwen en veel te veel formulieren. Van onderwijzer tot politie, van ambulancepersoneel tot ouderenzorg: in ons rapport ‘ De Publieke Sector aan het Woord ’ noemt het overgrote deel van de werknemers dezelfde problemen.
Die problemen zijn wrang en onnodig. Wrang, omdat de medewerkers in de publieke sector stuk voor stuk intrinsiek gemotiveerd zijn om bij te dragen aan de samenleving. Ze willen zorgen, onderwijzen, aandacht geven, er voor anderen zijn. Juist deze interne motivatie wordt gewantrouwd en beknot, nu het werk tot op de vierkante centimeter is vastgelegd in regels en protocollen.
Onnodig, omdat de problemen een gevolg zijn van ondoordacht beleid. De invoering van marktwerking in de publieke sector rustte niet op bewezen resultaten, stellen meerdere onderzoeken, maar op de ideologische overtuiging dat de markt nou eenmaal beter was. “Niet meer het algemeen belang staat voorop,” zei Herman Tjeenk Wellink, de toenmalige president van de Raad van State, “maar het maken van winst en de continuïteit van verzelfstandigde diensten.” Dat was 2007. Sindsdien is er alleen maar meer markt bijgekomen. De oplossing voor een falende markt was nooit minder markt, maar meer.
De gevolgen van deze ideologische tunnelvisie worden pijnlijk duidelijk in ons rapport. Het meest zichtbaar zijn natuurlijk de bezuinigingen. Binnen het marktdenken is de publieke sector geen oplossing voor maatschappelijke problemen, maar zelf het probleem. Een kostenpost, die alsmaar goedkoper moet. Elke hap adem is uit de werkroosters geknipt. Goed werk leveren kost tijd, en juist die heeft de werknemer steeds minder. Wie het werk goed wil doen, werkt structureel over. “Wij voelen ons productiemedewerker in plaats van verzorgende,” zegt een medewerker uit de ouderenzorg in ons rapport. “Wat we nu minimale zorg vinden, was voorheen bij wijze van spreken strafbaar. Ik had mijn diploma niet gehaald als ik dit zou uitvoeren.”
Maar de gevolgen gaan verder dan dat. Met de introductie van de markt is de autonomie verschoven van de werkvloer richting een nieuwe tussenlaag van managers, die de doelen stellen en meten of die gehaald worden – op papier dan. Dat is niet alleen een verspilling van werkkracht. Het betekent ook een kloof tussen de reële en de papieren werkelijkheid, waarbinnen de laatste domineert. “Als de inspectie iets constateert wat niet goed is,” zegt een medewerker in de gehandicaptenzorg in het rapport, “wordt op papier het probleem ‘aangepakt’, maar niet werkelijk.” Bovendien is het meten op doelen altijd arbitrair. Want wat heb je aan het halen van een doel als de negatieve bij-effecten ervan niet meet?
De verschuiving van autonomie geeft bovendien een enorme bureaucratische druk. Steeds meer tijd gaat op aan verslaglegging en verantwoording. Er bestaat een georganiseerd wantrouwen naar het inzicht, de vindingrijkheid en kundigheid van de medewerker. “Als het niet in het systeem past, dan ‘kan’ het niet,” zegt een geïnterviewde veelzeggend.
Al deze kritiek op het marktdenken is niet nieuw. Al in 2000 ging het over de ‘McDonaldization’ van de publieke sector: de neiging om fundamentele maatschappelijke functies gelijk te stellen aan het verkopen van hamburgers en friet. Er is een ‘cliënt’ die een ‘product’ afneemt, dat wordt aangeboden door meerdere, concurrerende aanbieders op een vrije markt. Keer op keer blijkt dat mensen niet zo willen denken. In onderwijs of zorg willen we geen cliënt zijn, maar als mens gezien worden. Medewerkers willen geen verkopers zijn, maar levens waarde geven. Een markt die waarde alleen herkent als geldbedrag, is niet de manier om het algemeen belang vorm te geven.
Wij staan zij aan zij met de helden die in actie komen. Natuurlijk moet de 2 miljard niet naar buitenlandse aandeelhouders maar naar de publieke sector. Maar alleen meer geld is niet genoeg. De manier van denken moet om. Laten we samenwerking steunen, in plaats van concurrentie. Laten we de medewerkers het vertrouwen teruggeven hun werk vanuit hun eigen motivatie vorm te geven. Laat verantwoording niet alleen vanuit de werkvloer naar managers plaatsvinden, maar juist ook andersom. Laten we regels en rapportages tot een minimum beperken en waar nodig, vanuit de werkvloer opgesteld. Laten we het geld voor de publieke sector besteden aan goede kwaliteit van zorg en diensten, echte banen, gekwalificeerde medewerkers en een fatsoenlijk loon, en niet aan marketing, bureaucratie en topbeloningen.
We moeten bouwen aan een publieke sector waar de medewerkers het respect en de waardering krijgen die ze verdienen. Een publieke sector waar we trots op kunnen zijn. En dat kan, als de medewerkers weer voelen dat ze voor mensen mogen werken, en niet voor de markt.