Maarten van Rossem zei woensdagavond nog dat er géén Russische invasie in Oekraïne zou plaatsvinden.
We zouden een ‘stevige winter’ krijgen, orakelde weerman Piet Paulusma in november. ‘Er komt sneeuw, er komt ijs.’ De werkelijkheid was heel anders. Sneeuw van enige betekenis is er niet gevallen, en ijs hebben we ook nauwelijks gezien. De winter van 2021/2022 was juist uitzonderlijk zacht. In het rijtje van de tien warmste winters sinds het begin van de metingen eindigt hij waarschijnlijk op plek zes.
Ander voorbeeld. Historicus Maarten van Rossem zei woensdagavond nog dat er géén Russische invasie in Oekraïne zou plaatsvinden. De Russen hadden toen de oostelijke provincies Luhansk en Donetsk weliswaar al bezet, maar dat was volgens brompot Van Rossem ‘een bevestiging van de toestand die al lang bestaat. Het begint pas echt als de Russen zouden besluiten een massale aanval te doen.’ En dat, verwachtte de historicus, zou niet gebeuren. Enkele uren later lanceerde het Russische leger een grootscheeps offensief op Oekraïne.
Uit deze voorbeelden, die moeiteloos met tal van andere aangevuld zouden kunnen worden, blijkt dat het doen van voorspellingen heel erg moeilijk is. Je wordt geacht dan in de toekomst te kijken. En de toekomst kent niemand. Het zou verstandig zijn geweest als Paulusma, of Van Rossem, of wie dan ook, een flink voorbehoud hadden gemaakt. Zoiets als: ‘Ik weet het ook niet, ik sla er maar een slag naar, maar uitgaande van de huidige ontwikkelingen is het mijn indruk dat…’ In dat geval zouden ze minder voor schut hebben gestaan als hun verwachting niet uitkwam.
Anderzijds: als hij altijd zo voorzichtig was geweest, zou Paulusma het vermoedelijk niet tot weerpresentator bij diverse tv-zenders hebben geschopt. En Van Rossem zou dan zeker niet zijn uitgenodigd om in talkshows zijn licht te laten schijnen over de actualiteit van het moment.
Toch hebben Paulusma en Van Rossem niks anders gedaan dan het Centraal Planbureau al sinds jaar en dag in de praktijk brengt. Het CPB kan, evenmin als de twee genoemden, weten wat er morgen, of volgende week, laat staan nóg later, gebeurt. Niettemin maakt het planbureau er zijn dagtaak van in het koffiedik te turen. Zijn voorspellingen, deftig prognoses, of nog deftiger ramingen genoemd, komen nooit uit, maar dat geeft niet. Het CPB presenteert dan even zo vrolijk een nieuwe profetie. Het noemt die met een stalen gezicht ‘bijgestelde raming’, waarmee het dus toegeeft dat de vorige niet klopte. En niemand die er ooit moeilijk over doet. Het kabinet verwijst zonder blikken of blozen naar ‘de cijfers van het planbureau’ en iedereen knikt gehoorzaam ja en amen.
Nu snap ik heel goed dat je geen beleid kunt voeren zonder je te baseren op wat je verwacht dat de dag van morgen (en die van volgende week, en van volgend jaar) gaat brengen. CPB-ramingen zijn dus noodzakelijk. Maar waarom steeds gedaan of het om onontkoombare wijsheden gaat? Het planbureau zit er voortdurend naast. Een wat omzichtiger formulering zou toch helemaal niet verkeerd zijn?
Maar dan zou het CPB bij elk rapport dat het publiceert met koeien van letters moeten waarschuwen dat het hier een prognose betreft waarvan de kans aanzienlijk is dat ze niet precies zo uitkomt. Nu wordt ergens in de CPB-rapporten weliswaar ook wel enige terughoudendheid betracht, maar nooit prominent. Laat staan dat de directeur van het planbureau zijn persconferenties begint met: ‘Dit is een toekomstvoorspelling. En de toekomst voorspellen kan niemand. Ook wij niet.’ Want wie zou die arme man dan nog serieus nemen?