Dat de oorzaak wordt gezocht buiten de rol van de Nederlandse (en andere buitenlandse) bedrijven geeft blijk van een totaal gebrek aan zelfkritiek
Minister Ploumen liet in de media weten bezorgd te zijn over de situatie van de Nederlandse boeren in Ethiopië. Dit deed zij nadat bekend werd dat vier Nederlandse (en meerdere buitenlandse) kwekerijen waren aangevallen door opstandige Ethiopiërs. De media schetsen een beeld waarin de bedrijven het slachtoffer lijken te zijn van een nationaal en plaatselijk conflict, maar als men de feiten bekijkt, lijkt deze slachtofferrol misplaatst. De bedrijven hebben zelf namelijk een fors aandeel in het veroorzaken van de problematiek aldaar en zijn dus meer de daders dan de slachtoffers in deze kwestie.
De NOS meent dat “veel van de kwekerijen (…) subsidies” krijgen “of (…) volledig in handen van de overheid” zijn, waardoor “sinds kort (…) om die reden ook kwekerijen het doelwit van acties” zijn. Echter komen deze acties niet alleen hieruit voort: het is het gevolg van een veel groter geheel van problematiek en onrecht dat al decennia lang plaatsvindt. Hierbij is het de overheid die elke opstand van de Ethiopiërs, gevormd door voornamelijk studenten en boeren, met harde hand neerslaat: sinds november vorig jaar werden vierhonderd mensen doodgeschoten en tienduizenden opgepakt. De rol van de Nederlandse bedrijven is echter niet gering. Met een beleid dat vooral de rijken rijker maakt, is het juist de arme, lokale bevolking die de dupe is van een oneerlijk systeem.
Kwekerijen in Ethiopië Ethiopië is een van de armste gebieden in Afrika en ondervindt momenteel hongersnoden en droogte. Naast de ruim 18 miljoen mensen die volledig afhankelijk zijn van hulp, waarbij reeds 400.000 kinderen ondervoed zijn, heeft ook het vee niet voldoende water en voedsel om te overleven.
In schril contrast met deze barre en inhumane leefomstandigheden staat de situatie van bedrijven zoals Sher, een Nederlandse kwekerij van rozen. De eigenaar, familie Barnhoorn, staat in de Quote500 met een geschat vermogen van 200 miljoen euro. Een vermogen dat zij hebben verkregen door het voor zich opeisen van de toch al schaarse lokale middelen.
Dit bedrijf, ter grootte van 1.000 voetbalvelden en een productie van 1,2 miljard rozen per jaar, verbruikt namelijk alleen al 5 tot 10 liter water per roos (6-12 miljard liter per jaar). Dit water haalt Sher uit het nabij gelegen meer – de levensader van de plaatselijke bevolking – dat zij achterlaat met een laag waterpeil (leidend tot droogte) en vol chemicaliën en bestrijdingsmiddelen. De 18 miljoen mensen met noodhulp 0daarentegen moeten blij zijn met de 20 liter water die zij krijgen en waar zij 4 tot 5 dagen per huishouden (met niet zelden meer dan 5 mensen) op moeten overleven.
Ouderwets imperialisme Er lijkt hier dus sprake te zijn van een geval van ouderwets imperialisme: de Europeanen vestigen zich met het oog op economisch gewin in Afrika, waar ze de middelen en mensen ter maximalisatie van de winst uitbuiten. Deze keer echter onder het mom van economische groei en achter sluiers van fairtrade-keurmerken. Waar het claimt de bevolking te helpen en de samenleving te stimuleren, door bijvoorbeeld banen te bieden aan de bevolking, kaapt het in feite de middelen voor het overleven van de bevolking weg .
Het werk dat zij de mensen bieden, komt niet voort uit een gevoel van medeleven en compassie: het is het resultaat van landjepik en het uitbuiten van lokale grondstoffen. Doordat de productie van de rozen zo veel middelen vereist, blijft er niets over voor de mensen om op te overleven: landbouw is niet mogelijk en door de schaarste worden levensmiddelen (voedsel en huur) ontzettend duur. Het benodigde geld is echter niet meer te verdienen in de landbouw, de vorm van arbeid waarmee het grootste deel van de bevolking haar leven onderhield, omdat de grote bedrijven dit onmogelijk maken. Hierdoor zien de mensen zich gedwongen te migreren naar de stad, of naar plaatsen waar de grote bedrijven zich hebben gevestigd, om werk te zoeken. Dit werk vinden zij uitgerekend bij de bedrijven zoals Sher die deze oneerlijke situatie grotendeels creëren. Voor de bevolking is er dus geen andere uitweg dan het meewerken in dit onrechtvaardige systeem.
Hoewel dit gebeurt onder het mom van economische groei en welvaart voor de bevolking, gaat het geld niet naar de Ethiopiër zelf, maar wordt de winst vooral in Europa gemaakt. Er wordt wel geïnvesteerd in infrastructuur en constructie, maar de groei aan de ene kant gaat gepaard met een groei aan de negatieve kant: de armoede groeit en de kloof tussen arm en rijk wordt groter. Een leuk feitje: de 42 Sher-werknemers in Nederland verdienen samen 3.3 miljoen euro; de 9.664 Ethiopische werknemers verdienen samen 2.5 miljoen euro, gemiddeld zo’n 29 euro per maand.
Duidelijk is dat de buitenlandse investeerders niet naar het land komen om de armen te helpen, maar om hun eigen winsten te vergroten. Belastingontwijking en slechte lonen worden hiervoor niet geschuwd. Het resultaat is dat uiteindelijk de bevolking benadeeld wordt door deze zogenaamde “groei”, niet bevoordeeld.
Boontje komt om zijn loontje Het gevolg is nu de directe actie van de bevolking gericht tegen de overheid en de buitenlandse bedrijven. Minister Ploumen benadrukt “dat het interne conflict in Ethiopië al langer loopt, maar dat de Nederlandse bedrijven daar buiten staan.” Deze bedrijven lijken echter, wanneer men hun impact op het gebied goed bekijkt, wel degelijk een grote rol te spelen in het veroorzaken van de problematiek. Toch meent Ploumen anders: “de bedrijven hebben doorgaans goede contacten in de gemeenschap, dus ik denk dat ze verrast zijn dat ze nu doelwit zijn geworden.” Het zijn dus de ondernemers die de dupe zijn, omdat door de aanvallen het water enkel beschikbaar is via noodvoorzieningen en regen. Ironisch is dat juist dit als een zeer kwalijke zaak wordt gezien. De bevolking zit namelijk altijd met een tekort aan water als gevolg van de industrieën, en is hierdoor zelfs niet of nauwelijks in staat te overleven. Dit is zelfs (deels) de reden voor de aanvallen op deze bedrijven, die moeten worden gezien als een teken dat de bevolking het niet langer pikt. De media kiest er echter voor een vertekend, eurocentrisch beeld te schetsen en de rol van onderdrukker en onderdrukte om te draaien.
Het werkelijke probleem De oorzaak die in de media genoemd wordt, namelijk het vermoeden van de bevolking dat deze bedrijven ‘banden zouden hebben met de overheid’, dient als sluier voor de werkelijke, dieper gewortelde problematiek. Dat de oorzaak wordt gezocht buiten de rol van de Nederlandse (en andere buitenlandse) bedrijven geeft blijk van een totaal gebrek aan zelfkritiek.
Het probleem is dan ook te lezen in de woorden van de Nederlandse minister die de kant kiest van een neo-liberaal systeem. Ze roept namelijk de “Ethiopische regering op de buitenlandse bloemkwekers politiebescherming te geven en geen demonstraties van de bevolking met geweld neer te slaan.” Hiermee geeft ze aan dat het probleem bij de overheid en de bevolking, en niet bij de bedrijven, gesitueerd is.
Daarnaast heeft ze, zo zegt ze zelf: “de oproep gedaan aan de Ethiopische regering: ga in gesprek” met de rebellen. Opnieuw wordt de rol van de Europese bedrijven niet betwijfeld of aan de kaak gesteld en lijkt ze blind voor het eigen aandeel dat het heeft in het veroorzaken van de ellende.
Het lijkt onmogelijk dat de hard-werkende, op winst gerichte mens de veroorzaker is van een dergelijke problematiek. Er wordt gemeend dat deze enkel op rechtschapen wijze in het onderhoud probeert te voorzien. Maar misschien is het juist deze hard-werkende, niet-zelfkritische geest die ervoor zorgt dat de Ethiopische bevolking het zat is en zich wil emanciperen uit deze onmenselijke, niet-leefbare situatie.