Hardnekkige ontkenning racisme ontneemt zicht op de werkelijkheid
In de tijd dat onze voorouders nog naar de horizon tuurden om vast te stellen of er vijanden naderden, was het van cruciaal belang snel vast te kunnen stellen met wie je te maken had. Men was op zichzelf aangewezen en om die reden was een bepaalde vorm van stereotypering belangrijk. Twijfel kon fataal zijn als je vreemdelingen die jouw gebied binnen trokken niet kon identificeren als potentieel gevaarlijk. Dat luchthavens duizenden jaren later vol staan met bodyscans mag dan ook geen verrassing heten.
Uit groepen die het eigen territorium succesvol wisten te verdedigen ontstonden de eerste naties en met die naties kwam de mythevorming op. Er moet een gemeenschappelijk verhaal worden gemaakt, waar mensen zich achter kunnen scharen en voor willen vechten. Mythes zijn natuurlijk niets meer dan het praatje bij het plaatje. Sterven, nog liever. Want landen ontstaan doorgaans niet zonder bloedvergieten en offers brengen. Dat mythes en geschiedschrijving nog wel eens wat gunstiger uit willen pakken, in het voordeel van het volk dat het betreft, is niet bijzonder. Het wordt pas problematisch als mythes zo ver van de waarheid af komen te liggen dat het de eigen inwoners schaadt.
Landen hebben altijd al de neiging gehad de eigen prestaties te overschatten en de mindere kanten van de eigen geschiedenis te verdoezelen. Dit is overigens bijzonder menselijk, leert de psychologie ons en niets menselijks is een zichzelf respecterend land vreemd. Zonder gedeelde trots over een glorieus verleden wordt het een stuk moeilijker om ‘de boel bij elkaar te houden’. Wie wil er immers vechten voor een land zonder glorieus verleden? Een land waar je niet trots op kunt zijn? Dit is de reden dat leerlingen in Nederland verhalen over de Hollandse Gouden Eeuw krijgen ingepeperd. We hebben allemaal geleerd dat Michiel de Ruyter een zeeheld was, dat de VOC en de WIC vroege voorbeelden waren van Hollands koopmanschap en dat het kleine, dekselse landje aan de Noordzee toch écht een machtige natie was.
Ooit, eeuwen geleden.
Geschiedenis heeft de voor landen onhandige eigenschap niet snel te verdwijnen. Zo blijven losse eindjes onopgelost en minder florisante episodes uit de vaderlandse historie willen alsmaar hinderlijk opduiken, als vreemdelingen aan de horizon. Want geschiedenis laat zich niet weg stoppen of ontkennen. Geschiedenis kun je zelfs herschrijven, maar ze komt altijd terug, tot het wordt afgesloten. En kwesties afsluiten, daar is Nederland niet zo goed in.
Want ja, natuurlijk: die zestien miljoen mensen op dit hele klein stukje aarde kennen de rijke traditie van de onderzoekscommissie. Onderzoeken kunnen Nederlanders namelijk als de beste, mits het zaken betreft die niet het zelfbeeld van een tolerante natie omver gooien. En hier begint het te schuren.
Het twee weken geleden verschenen artikel in het NRC, waarin drie boeken werden besproken waarin de rol van rassen in de Verenigde Staten aan bod komen, was voorzien van een stereotype kop en dito illustraties. De vraag of de kop en het beeld racistisch was is inmiddels beantwoord door de NRC-redactie. Er zijn excuses aangeboden en de kop is aangepast. “Het deed geen recht aan het genuanceerde artikel van Guus Valk,” schrijft het NRC in een reactie en dat is een terechte constatering.
Toch is daarmee nog niet het breder levende ongenoegen over racisme in Nederland weg genomen – daarvoor duikt het fenomeen te vaak op. Zo begint het maatschappelijk debat over Zwarte Piet steeds vroeger in het jaar; een teken aan de wand. Maar ook het daarmee samen hangende onverwerkte slavernijverleden, de behandeling van Molukkers en het extreme geweld tegen Indonesiërs in de periode 1945-’50, onlangs nog eens aangetoond door historicus Remy Limpach, ondergraven de officiële overheidsstandpunten over deze dooretterende kwesties. Premier Rutte betreurt de miskenning van het leed dat terug kerende slachtoffers uit Jappenkampen was aangedaan, maar excuses voor de politionele acties (lees: oorlog tegen Indonesië) zijn nog ver weg.
De Nederlandse overheid laat hiermee vooral zien dat het de mythe van tolerant (hoe positief is dat eigenlijk, tolereren?) land simpelweg niet waarmaakt. Helaas zijn er ook anno 2015 nog genoeg voorbeelden die het beeld bevestigen van een overheid die een kille, zakelijke omgang aanhoudt met iedereen die niet ‘autochtoon’ is,om er eens een gek woord in te gooien. Niet alleen de politiek blinkt uit in dit duik-gedrag. Ook de media doen een duit in het zakje. De reactie op de illustraties bij het NRC-artikel kwamen vooral neer op: ‘Laten ze zich bemoeien met hun eigen zaken, daar in de V.S.!’ tot ‘De illustratie was een verbeelding van het begrip stereotypering naar ras, het artikel zelf was genuanceerd.’ Dat is natuurlijk allebei waar. Het is alleen niet de eerste keer dat een Nederlandse redactie opvalt door ongevoeligheid.
Het artikel in de Nederlandse Jackie van enkele jaren geleden, waarin Rihanna werd weg gezet als ‘niggabitch’, veroorzaakte een soortgelijke kettingreactie. De vreemdste reactie die altijd weer de kop opsteekt: ‘Ja, maar ze noemen elkaar zelf ook nigga! Dus waarom mag ik het dan niet zeggen?’ Tja, fanatieke Ajacieden noemen zichzelf Joden. Dat kun je belachelijk vinden, maar dat is een geuzennaam. Eeuwenlang noemden plantagehouders Afrikanen ‘nigger’. Wie niet snapt dat zo’n naam gevoelig ligt, heeft geen enkel historisch besef. Want van een Duitser die mij anno 2015 nog een käskopp zou noemen krijg ik ook een rare smaak in mijn mond.
Sportredacties weten zich ook al geen raad met raciale verschillen. Antilliaans-Nederlandse sporthelden die in de Major Laegue honkballen worden steevast Nederlanders genoemd, maar als het gaat om Antilliaanse criminelen zijn het weer Antillianen. Er zijn talloze van dit soort voorbeelden, die navolging vinden op sociale media. Een zwarte voetballer die een winnende goal scoort op een WK is een Hollandse held. Maar een zwarte voetballer die met nog een paar zwarte collega’s een selfie maakt, zoals Leroy Fer ooit deed, krijgt de meest verschrikkelijke opmerkingen naar zijn hoofd; ‘Een club zwarte pieten’, ‘De club van Sinterklaas’ en ‘FC Aap’. Je zou dit als witte Nederlander natuurlijk prima kunnen ontkennen. Witte Nederlanders raakt dit immers niet, dus waarom zouden witte Nederlanders hier over na moeten denken?
Toch?
Niet helemaal.
In 2002 ben ik bij de onthulling van het slavernijmonument in het Amsterdamse Oosterpark. Mijn etnisch gemixte groep vrienden sluit zich aan in een lange rij mensen, de meesten van Surinaamse- en Antilliaans-Nederlandse komaf. Ik zie vrouwen in traditionele kledij. Maar het hek blijft dicht en de beveiliging maakt plaats voor agenten. De sfeer slaat om; de onthulling begint bijna en de meeste bezoekers hebben zich niet voor niets zo opgedoft. De komst van agenten zet kwaad bloed. Één diender roept dat de plechtigheid ‘slechts voor genodigden is!’ Mensen beginnen te scanderen. Van een geordende rij is geen sprake meer. Het is niet van tevoren aangekondigd dat het een besloten ceremonie zou zijn.
Er is slechts één hermetisch afgesloten toegangspad naar de plek waar het moet gebeuren, aan beide kanten omgeven door bomen en bosjes. De gezagsdragers van dienst hebben steeds meer moeite de groeiende menigte buiten de afzetting te houden. Ik sta aan de zijkant van het pad als in het midden een hek wordt omgeduwd. Mijn vrienden ben ik dan al kwijt, vrij bewegen kan niet meer door de drukte. Een vrouw naast me roept dat ik een stille ben. Agenten roepen voortdurend dat we naar achter moeten. Wapenstokken worden getrokken, de agenten hakken op de menigte in; er vallen rake klappen. Paniek breekt uit.
Vrouwen gillen, druipen af, hun kroost tegen zich aandrukkend. Ik zie een gescheurde jurk voorbij komen, een jongen met een gapende hoofdwond. Ik kan geen kant op en besluit de enige uitweg in te duiken die ik zie: recht naar voren, tussen twee agenten door. Ik verwacht klappen, maar er komt niets. Als ik om me heen kijk zie ik dat ik los sta van de kloppartij. Ik sta in een stuk niemandsland en besluit door te lopen richting de ceremonie. Achter mij hoor ik het geschreeuw van mensen die naar voren willen. Een bejaarde vrouw van Surinaams- of Antilliaans-Nederlandse komaf staat achter de hekken, tussen een paar bosjes. Ze ziet me staan en schudt het hoofd. Haar fraaie hoofddeksel zit scheef. Nog nooit was ik me zo bewust van mijn huidskleur. Ik heb geen voorouders die op plantages werden afgebeuld; mijn voorouders stonden aan de andere kant. De rolverdeling is in al die eeuwen niet veranderd. De agenten hebben me niet eens áángeraakt.
Ik loop door, tot op tien meter van het spreekgestoelte. Ik zie koningin Beatrix, premier Wim Kok en burgemeester Job Cohen. Ambtsbekleders wier voorgangers de handel in slaven faciliteerden. Dat zij hier zitten en de nazaten van de slachtoffers niet is van een onwaarschijnlijke onbeschoftheid. Als ik ’s avonds thuis kom hoor ik een verslaggever zeggen dat ‘rellende Surinamers de onthulling van het slavernijmonument hebben ontsierd’. En zo gaat die dag de geschiedenis in. De mythe zou eens worden verstoord.