'Emotionele argumenten overheersen en worden nauwelijks weersproken'
Voor zover de campagne voor de Europese verkiezingen ooit echt op gang gekomen is, heeft ze de vraag ‘meer of minder Europa?’ als belangrijkste thema gekregen. Dat is een groteske vraag, waar het Europees Parlement weinig over te vertellen heeft. Maar omdat politici aanvoelen dat ‘minder’ het populaire antwoord is, ventileren zij graag de mening dat het met de EU wel een tandje minder kan (VVD/CDA), anders moet (SP) of dat zelfs het uittreden uit de EU moet worden overwogen (PVV).
Verder inhoud geven aan de discussie blijkt moeilijk te zijn. Twee punten komen steeds terug. De vraag of het EU-lidmaatschap ons economisch voordeel oplevert en de vraag of de Europese integratie een garantie voor vrede oplevert. Beide zijn in hoge mate uitgediscussieerde thema’s. Economen zijn er in grote meerderheid van overtuigd dat Nederland (en de meeste andere lidstaten) economisch voordeel hebben van de EU. En Europa is na de Tweede Wereldoorlog dusdanig gepacificeerd dat het moeilijk te verdedigen is dat de vorming van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal, de E(E)G en de EU daarin géén positieve rol zouden hebben gespeeld.
Xenofobie Dit neemt vanzelfsprekend niet weg dat het eenieder vrij staat om een afwijkende mening te hebben en daar op democratische wijze steun voor te zoeken. Maar zij die dat doen krijgen er onevenredig veel en makkelijk steun voor. Blijkbaar is er een factor in het spel die de Europese eenwording een dusdanig negatief imago oplevert, dat veel mensen alleen maar tegenargumenten wíllen horen. We kunnen er niet omheen dat het hierbij gaat om een sterk opspelend nationalisme en xenofobie.
Europese integratie vraagt per definitie om iets te delen met de andere lidstaten. Er wordt economische solidariteit gevraagd van rijkere landen met armere. En om als economische en politieke eenheid naar buiten te kunnen treden, moeten delen van de soevereiniteit verschoven worden van het nationale naar het supranationale niveau. Nu het er op aankomt om de EU te vervolmaken in de richting van een federatie zijn beide zaken zeer omstreden geraakt. Een feitelijke, zakelijke discussie over deze onderwerpen blijkt nauwelijks mogelijk. Emotionele argumenten overheersen en worden nauwelijks weersproken.
Bodemloze put Waar geroepen wordt dat het steunen van zwakkere economieën in Zuid- en Oost-Europa neerkomt op geld storten in een bodemloze put, horen we op zijn best een enkeling fluisteren dat ook Nederland er groot belang bij heeft om van de EU een machtige speler in de wereldeconomie te maken, zonder lidstaten die ook elkáár beconcurreren. En de stelling dat het op bepaalde terreinen inleveren van de nationale soevereiniteit bij Brussel ten koste gaat van onze invloed en nationale identiteit hoeft nauwelijks beargumenteerd te worden, want er is toch niemand die haar in twijfel durft te trekken.
Alsof er niet genoeg voorbeelden zijn waar identiteit en soevereiniteit níet samenvallen. Onze provincies of zelfs regio’s hebben vaak een duidelijk eigen identiteit, terwijl ze nog maar heel weinig soevereiniteit hebben. En zouden binnen bestaande federaties (zoals de Verenigde Staten) de deelstaten niet bewust een deel van hun soevereiniteit op het federale niveau hebben willen leggen om in de buitenwereld juist méér invloed te hebben.
Verstandige mensen Het lijkt erop dat politici en opiniemakers weinig heil zien in dit soort debatten en discussies. Vermoedelijk vrezen ze te stuiten op een muur van nationalisme en xenofobie, waarbij maar weinigen open staan voor de gedachte dat ook buiten de landsgrenzen verstandige mensen wonen, die niet uit zijn op ons geld, maar vooral veel cultureel erfgoed een groot aantal belangen met ons delen.
De VVD presteert het zelfs om voor de Europese Verkiezingen een campagnespotje te produceren over de Hollandse zegeningen, waarin het woord Europa niet voorkomt! Vermoedelijk laten alle Nederlandse partijen hun spitzenkandidat voor het voorzitterschap van de Europese Commissie onmiddellijk vallen, zodra een Nederlandse kandidaat in beeld komt, ongeacht zijn politieke kleur. De verkiezingen voor het Europees Parlement vinden we zinloos, omdat er maar 26 landgenoten in zitten. Maar de christendemocratische of sociaaldemocratische kiezer interesseert het niet of zijn partij tot de grootste fractie gaat behoren.
Superioriteitsgevoel Laten we ons nu eens de vraag stellen, waarop dit superioriteitsgevoel gebaseerd is en laten we het ook eens ter discussie stellen. Het beschermen van heel specifieke nationale belangen is goed en dat mogen we ook verwachten van de nationale politiek, maar voor het overige is er geen reden te denken dat een Nederlander in Brussel betere besluiten zal nemen dan een Fransman, Pool of Griek.
Als we die stap in ons denken over Europa niet kunnen maken, zullen we de vraag ‘meer of minder Europa?’ nooit goed beredeneerd kunnen beantwoorden en blijven we vanuit een negatieve grondhouding ten aanzien van de EU soebatten over uitgekauwde Europese thema’s.